TwweeT en de kleine dingen

donderdag, augustus 15, 2002

« Kun jij eigenlijk op één hand staan ? » vroeg de eekhoorn op een middag aan de mier.
« Moeiteloos, » zei de mier en hij ging op één hand staan, terwijl hij met zijn andere handen naar de eekhoorn wuifde.
De eekhoorn wilde niet bij hem achterblijven en stond even later ook op één hand in het gras langs de oever van de rivier.
« Maar kun jij op één hand ook praten ? » vroeg de mier.
« Ja hoor, » zei de eekhoorn, gevaarlijk heen en weer zwiepend, « hollo, ai, oe, hé, hola ! »
« En kun jij op je staart staan ? » vroeg de mier .
De eekhoorn had nog nooit op zijn staart gestaan, maar hij blies zijn wangen bol en ging op het puntje van zijn staart staan.
« O, » riep de mier vol bewondering.
Toen kon de mier niet achterblijven en hij deed iets wat niemand voor mogelijk had gehouden : hij ging op zijn mond staan.
« Ai, » riep de eekhoorn.
Op dat ogenblik kwam de olifant voorbij. Hij wilde evenmin achterblijven en ging op zijn slurf staan. En even later was het de slak die op één steeltje ging staan. Dat was zo’n eigenaardig gezicht dat de mier en de eekhoorn omvielen en naar lucht moesten happen. Toen kwam ook de reiger voorbij die op zijn snavel ging staan. Maar dat had hij beter niet kunnen doen, want de snavel zakte de grond in en de reiger kon zich niet meer verroeren, terwijl hij ook niets meer kon zeggen of iets kon eten.
Het was een pijnlijk gezicht, de zwijgende reiger daar ondersteboven langs de rivier te zien staan. De kikker kwam hoofdschuddend uit het riet te voorschijn om te verklaren hoe erg hij het vond.
De mier stelde voor met zijn allen te trekken. Hij pakte één been van de reiger, de kraai pakte een achterpoot van de mier, de eekhoorn pakte de staart van de kraai eb klom op een tak van de wilg, en de zwaluw trok vanuit de lucht aan de staart van de eekhoorn.
De slak telde tot drie en iedereen trok met al zijn kracht.
Heel langzaam kwam de snavel van de reiger uit de grond omhoog. Het laatste stukje kwam echter snel, en de mier, de kraai en de eekhoorn vlogen met de reiger, de lucht in en kwamen weer neer in de rivier, terwijl de zwaluw dwars door een wolk heen schoot.
« Ik kan niet meer op mijn benen staan, » zei de eekhoorn toen hij enige tijd later doornat met de mier naar huis liep.
De mier was in gepeins verzonken.
« Denk je, » zei hij, « dat de duizendpoot ook op één poot zou kunnen staan ? »
« Vast wel, » zei de eekhoorn, terwijl hij aan iets anders dacht, dat op een plank in zijn kast lag en waar je je tanden in kon zetten. De mier kon hem nauwelijks meer bijhouden.
(uit: Toon Tellegen, Misschien wisten zij alles)