TwweeT en de kleine dingen

maandag, december 23, 2002

Huis
Het eerste huisje van mij alleen, waar ik mijn zin kon doen, waar ik bezoek kon ontvangen, dat ik zelf schoon moest houden, was onder de boom, in onze oude tuin. Ik had er een kamp gemaakt, voor en van mij alleen. Goed verstopt onder de hazelnootstruik, achter een verzaagde dikke eik, en voor de coniferen van de buren, had ik mijn plekje.
Het was al herfst, maar het was best nog wel warm. Er lagen al veel losse bladeren in de tuin. Ook onder de hazelnootstruik. Dat vond ik fijn. De bladeren waren immers de bouwstoffen voor mijn kamp. Ik maakte er echte meubels mee: een dik pak bladeren om op te zitten, drie zetels maakte ik. Ze zaten heerlijk zacht en verspreidden een aangenaam geurtje. In het mid-den lagen de bladeren nog hoger opgestapeld: dat was de tafel. Tussen de meubels was de grond piekfijn. Geen enkel blaadje, takje of nootje lag waar het niet hoorde te liggen. Daar had ik elke avond mijn werk mee. Ik veegde de vloer van mijn huisje en het weggetje tussen de struiken naar mijn huisje. Met de nieuwe bladeren maakte ik de zetels nog zachter, de takjes belandden bij de buren en de nootjes verzamelde ik zorgvuldig in een klein kommetje.
Als dat allemaal gedaan was, mijn hele huis aan de kant, dan mocht het bezoek langskomen. Mijn buurmeisjes, mijn broer of zussen, bood ik – heel gewichtig – aan plaats te nemen in mijn zetels. We keuvelden wat, ik vroeg hen naar hun huisje, ik vertelde wat een werk ik had aan het mijne, ik bood hen een noot aan en uiteindelijk stapten ze op. Wanneer het te koud en te donker werd, stapte ik ook op.