TwweeT en de kleine dingen

dinsdag, januari 14, 2003

Pest
Ik zal slecht zijn, ik zal een pest-tip geven. Maar ik zal het ook weer goed maken, beloofd.
Er dwarrelen twee jongetjes om ons heen. De twee jongens zijn kleiner dan de kleinste jongen in ons gezelschap. En die is zeven. We zijn niet alleen met meer, we zijn ook groter, sterker én we kennen elkaar. We zijn cool, we zijn stoer. De kleine jongetjes kijken verlangend naar ons, zo graag zouden ze erbij horen, zouden ze meespelen. Maar we spelen niet, nog niet. We praten, plagen elkaar en af en toe delen we elkaar een stoot uit.
De stoerste jongen uit ons gezelschap heeft het verlangen opgemerkt. Hij wil nog stoerder zijn. “Willen jullie mee verstoppertje spelen?” De ogen van de kleine jongens worden groter, dat willen ze graag. “Als jullie je gaan verstoppen, zullen wij tot honderd tellen en jullie komen zoeken.”
De anderen beginnen alvast te tellen: “Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven…” klinkt het in koor. De kleine jongetjes zijn al lang verdwenen, ze zijn in geen velden of wegen te bespeuren. We tellen heel luid tot twintig, daarna tellen we niet meer. We zoeken ook niet.
Maar het zijn taaie jongens. Na tien minuten verschijnen ze opnieuw, het verlangen is iets geluwd, maar het is er nog. Ondertussen spelen we wel: tikkertje. Het is immers erg koud en stilstaan doet daaraan geen goed.
De kleine jongetjes komen dichterbij. “Tik mij, tik mij,” roept de ene. Dezelfde stoerste jongen van daarnet toont berouw en gaat achter de kleine jongen aan. Die geeft hem een koekje van eigen deeg en stuift ervandoor. De stoere jongen heeft het behoorlijk lastig de kleine jongen te pakken te krijgen, maar het lukt hem wel. Nu is de kleine jongen de tikker, dé belangrijkste onder ons. En zo voelt hij zich goed.