TwweeT en de kleine dingen

zaterdag, november 08, 2003

Zwart
Het is donker, het is bijna nacht. Net als elke vrijdagavond fietst het meisje twee dorpen bij haar vandaan. Soepel fietst ze naar het ene dorp, zonder over de weg na te denken, die kent ze vanbuiten. Er zijn donkere wolken in haar hoofd. Lelijke gedachten vechten met verdrietige en bezorgde gedachten om een plaatsje vooraan. Ze laat ze allemaal komen. Een spat woede kleurt haar hoofd zwart.
Ze duwt hard op haar trappers, schakelt wanneer de weg een beetje omhoog gaat en daarna weer, als de weg weer naar beneden loopt. En dan gaat het mis. De trappers draaien opeens wel heel makkelijk rond. Ze vloekt. Hardop.
Het meisje laat zich meevoeren op haar fiets, tot die niet meer wil. Ze stapt af, gooit haar tasje en slot op de grond en draait haar fiets om. Met voorzichtige vingers peutert ze aan haar ketting, draait met de trapper. Geen effect. Ze peutert nog meer, vooraan en achteraan. Bijna plet ze haar vinger. Het doet een beetje pijn. Ze vloekt nog eens. Ze geeft niet op, peutert nog meer. Het lukt, de tandwielen grijpen weer gretig naar de ketting.
En toch vindt het meisje dat ze nog niet verder kan fietsen. Haar handen zijn helemaal zwart. Vertwijfeld kijkt ze om haar heen. Nergens ziet ze een teiltje water, zeep en een handdoek. Ze verzamelt al haar moed en belt aan bij het huis links, er brandt nog een lichtje. Een klein spoortje smeer blijft achter op de bel.
Er doet een schriel mannetje open. Hij draagt alleen een overhemd dat tot halverwege zijn billen komt. Zijn benen zijn bloot. Ze zijn dun en wit. Het meisje kan er haar ogen amper van afhouden. Ze laat hem haar handen zien. Hij werpt een blik over haar schouder en ziet haar fiets die nog omgekeerd op het fietspad staat.
Hij aarzelt amper, laat haar binnen, draait de warmwaterkraan voor haar open.
«Gewone zeep helpt niet hoor,» zegt hij. «daarvoor heb je waspoeder nodig.»
Hij neemt een bekertje poeder en schudt een beetje in haar handen.
Wit poeder met blauwe bolletjes, ziet ze. Snel kleurt het schuim zwart. Ze spoelt haar handen en krijgt nog een beetje poeder van de man.
«Ja, dat waspoeder dat helpt wel. En ik kan het weten, want ik was mijn hele leven garagist.»
Er ligt een leven achter hem, zij heeft een leven voor haar. Vanuit haar ooghoek ziet ze een ziekenhuisbed in het midden van de woonkamer. Ergens tussen de lakens ontwaart ze een klein hoofd.
Ze spoelt haar handen nog een laatste keer. Hij laat haar uit.
«Heel erg bedankt, en ‘t spijt me dat ik stoorde vanavond.»
«Dat is graag gedaan, zo kon je toch niet verder fietsen.»
Alleen de randjes van haar nagels zijn nog zwart. Ze fietst naar het volgende dorp, haar gedachten bij de man en zijn zieke vrouw.