TwweeT en de kleine dingen

woensdag, maart 10, 2004

Grosse caisse
Ooit was hij mijn buurman. Maar dat herinner ik me nauwelijks. Hij was gewoon een oudere man uit het dorp, die af en toe een praatje deed met mijn moeder of mijn vader. Hij hoorde bij het decor, net als zijn vrouw. Haar naam kon ik nooit onthouden. “Clementinneke,” zo noemde ik haar. Zo heette ze natuurlijk niet, ze heette Célinneke, maar dat was toen te moeilijk voor mij.

Zijn vrouw stierf, hij bleef alleen achter. Geen kinderen, geen familie, amper vrienden of kennissen. “Hoe kan het dat iemand geen familie heeft?” vroeg ik aan mijn moeder. Ik had ouders, een broer, zussen, grootouders, tantes, nonkels, neven en nichten. Er moest altijd toch wel iemand zijn. “Hij is een wees, hij woonde vroeger, als kind in het weeshuis in de stad. Hij heeft nooit familie gehad.” Ik kreeg onmiddellijk fantasieën over arme jongetjes met blote knieën aan een lange tafel.

Jaren later kwam ik hem regelmatig tegen op de bus, van de stad naar huis. En dan deed hij een praatje met mij. Hij had zijn draai opnieuw gevonden, hij zag er gelukkig uit.
“Waar heb je vandaag gespeeld?” vroeg ik hem dan.
“Bij de brandweer,” antwoordde hij dan. Of: “Bij de politie.”
Hij speelde de grosse caisse bij wel vijf of zes fanfares en harmonieën. Hij was goed, ze hadden hem speciaal gevraagd. Dat deed hij al heel zijn leven, bij de fanfare spelen. Eerst in de fanfare van het weeshuis, dan in de fanfare van het dorp. En na de dood van Célinneke bij nog vijf andere fanfares.

Als er een fanfare door de stad defileert, dan hoor ik zijn grosse caisse van ver. Welke fanfare het ook is, het is zijn grosse caisse. En dan sta ik aan de kant, en zie hem voorbij marcheren, net achter de vlaggendrager. Wanneer hij me ontdekt, tovert hij een stralende glimlach op zijn mond en knipoogt. Hij is trots.