TwweeT en de kleine dingen

dinsdag, maart 30, 2004

Mislukt
Soms lukt het niet. Honderd keer denk ik, dit is gemakkelijk, dit doe ik zonder enige moeite. En honderd keer doe ik het ook zonder enige moeite. Ik mag het best zeggen: ik doe dat niet zo slecht. Nee, super ben ik ook niet, maar ik kreeg al wel vaker complimentjes.
Ook gisteravond had ik er vertrouwen in. Ik had een heel plan in mijn hoofd en er leek me niets moeilijks aan.
Maar gisteravond kreeg mijn vertrouwen een flinke knauw. Ik ben jammerlijk mislukt. Gevloekt heb ik. Maar het was te laat. Ik trok mijn conclusies. Ik ben waardeloos in de keuken. Ik-kan-niet-koken. Nogmaals: Ik-kan-niet-koken.
Mijn gast vond het gelukkig voornamelijk grappig. “Ha, nu kan je weer een stukje schrijven,” zei hij.
Maar ik heb mijn lesje geleerd: voortaan bekijk ik A-L-T-I-J-D de verpakking van de voorgewassen aardappels voor ik ze bak. Gebakken aardappels moeten vooraf gekookt zijn.

maandag, maart 29, 2004

Speelgoed
De bonobo’s waagden zich nog niet zo ver op hun eiland. Ze hadden de winter nog niet helemaal van zich af geschud. Een oude papa ging aan de oever zitten, hij deed aan ‘mensjes kijken.’ Hij lachte ons een beetje uit, wij, domme dierentuinbezoekers. Een mama testte het gras uit, maar bleef dicht bij het hok. Een jong wilde weten of het speeltuig nog zo heerlijk speelde als afgelopen zomer. Het viel tegen. Het hout voelde koud aan en de lianen slingerden minder vervaarlijk dan zijn winterse dromen over de zomer hem hadden doen geloven.



Een meisje naast me had gezien hoe het imposante speeltuig niet echt in de smaak viel. Dat begreep ze niet. Een glijbaan, een klimrek, touwen, dat had zij niet in haar achtertuin.
“Kijk, die apen hebben zo’n mooi klimrek,” zei ze tegen me.
Ik knikte.
“En ik kan daar niet op spelen, dat vind ik niet eerlijk.”
Ik lachte stilletjes, maar zij was doodserieus.
“Ik wil niet dat die stomme apen daarop spelen. Ik wil daar op spelen.”
Ze stampvoette en deed haar beklag ook bij haar moeder.
Dat er een eindje verderop een speeltuin was veel groter dan alle speeltuigen op het apeneiland samen, voor haar alleen, dat was ze even vergeten.

Bel.blog.meeting
Webloggers-aller-Vlaanderen, komt allen te gader:
ene schone weblogmeeting zal plaatschvinden op zaterdag 22 mei in die schone stede Brugge! We zullen een balleke werpen, een malsch stuksken vleesch grillen, elkaars gezichte aanschouwen en een stapke in de wereld zetten. Het belooft een wonderschone dag te worden.
Meer info en inschrijving: bel.blog.meeting

vrijdag, maart 26, 2004

Ramen
Er zijn ramenwassers in het gebouw. Ze wassen de ramen aan de binnen- en aan de buitenkant. Voor de hoge ramen hebben ze een kraan. Voor de binnenkant van de hoge ramen hebben ze een ladder. Ze doen nuttig werk. De ramen zijn smerig. Ramen worden immers niet proper van gezandstraalde muren. Het zijn bovendien slimme ramenwassers. Ik ben niet slim. Al de hele dag zit ik me af te vragen hoe ze de buitenkant van de ramen zullen wassen. Want soms zit er tralies voor de ramen. Maar de slimme ramenwasser deed het raam open, en waste het raam met tralies ervoor. Domme ik.

Belofte
Eerst zag ik er niets van, vermoedde ik alleen. Maar daarna werd het duidelijk dat ze een belofte inhield. Elke dag onthulde ze ietsje meer, ze groeide, werd dikker en toonde steeds meer. Ik had geduld, ik wist dat haar geheim me niet zou teleurstellen. Af en toe sprak ik haar bemoedigend toe, gaf haar wat te drinken en keerde haar van de zon weg. Dat was niet goed voor haar, te veel zon.
Hoe lief ik ook voor haar was, ze wilde haar geheim niet onmiddellijk met me delen. Toen ik zondagavond thuis kwam, na een weekendje weg was het gebeurd. Ze verraste me. Haar geheim stond open en bloot op de tafel. Twee enorme, rode bloemen. Mijn amaryllis. “Wauw,” zei ik tegen haar. “Dat heb je goed gedaan.” “Wacht maar, ik kan nog veel meer.” En warempel, twee dagen later zag ik vier bloemen. “Zie je wel,” zei ze trots. “Prachtig,” zei ik.
Maar vier bloemen, dat had haar waarschijnlijk toch teveel kracht gekost. De volgende dag vond ik haar terug op de grond, net niet geknakt. Ik zuchtte. “Waarom moest je je bloemen zo zwaar maken, dat kan je helemaal niet dragen.” Ze had pijn, en was in haar trots gekrenkt. Ik zette haar opnieuw recht, met haar bloemen tegen de muur, zodat ze een beetje steun vond. “Zal het gaan zo?” Ze durfde amper antwoorden.
Ik wou dat ik de muur was, dan kon ik toch nog ten volle genieten van de vier bloemen. Maar dat zei ik haar niet.

donderdag, maart 25, 2004

Ardennen
Als ik je er een foto van zou tonen, zou je zeggen: “Wat een sprookjeshuis!” En je zou gelijk hebben, het is een sprookjeshuis. Een wit huis met donkere houten luiken, met ramen als lachende ogen en een voordeur als een grote, vriendelijke mond. Overal er omheen groen, en als je goed luistert, de rivier, vlakbij, maar verborgen achter de berkenbomen.
Het is niet alleen een sprookjeshuis, ik heb ook sprookjesherinneringen aan dat huis. Hoe we er in de zomer soms twee weken verbleven met twee gezinnen: samen dertien man (waarvan tien vrouwen). Hoe het huis nooit vol leek. Hoe we verse melk gingen halen bij een boer in het dorp. Hoe we vanuit de tuin zo in het water konden: om te zwemmen, pootje te baden en soms om te varen. Hoe mijn zus die amper boven de tafel uitkwam, de hele dag rond sjokte op de schoenen van mijn moeder. Liefst dat ene paar met hoge hakken.
En ik, ik maakte er modderkastelen bij de berk, midden op het grasveld. Moddermannetjes en –vrouwtjes bevolkten mijn kasteel. Ik legde voor hen een prachtige tuin aan, met steentjes uit de rivier, bloemen uit de borders en dennenappels uit het donkere bosje achter het huis.
De lucht zinderde, het water klotste tegen de oever, het kasteel werd steeds groter. Mijn moeder noemde me haar modderkind.

dinsdag, maart 23, 2004

Lawaai
“Heb je last gehad van de logés?” vroeg mijn bovenbuurvrouw me toen ik haar toevallig op de trap tegenkwam.
Ik reageerde een beetje verward. “Nee, ik wist niet dat je logés had.”
“Ja, ik was op vakantie en toen heeft hier een koppel gelogeerd. Hebben ze niet te veel lawaai gemaakt?”
Dat er een koppel was, dat had ik gemerkt. Verder had ik niets gemerkt.
“Nee hoor, ze hebben geen lawaai gemaakt.”
Ik was er niet helemaal zeker van of ze de aarzeling in mijn stem niet had gehoord. Er was boven echt geen lawaai geweest, geen muziek, geen tv, geen feestjes, geen geschreeuw. Maar ik was wel een keer midden in de nacht wakker geworden. En ook op zondagochtend had ik een keer kunnen meegenieten.
Ze hadden luidruchtige seks, de logés.
En ik die dacht dat mijn bovenbuurvrouw een vriendje had.

We dwaalden door lange gangen. Hel wit licht moest onze gedachten verlichten. Het lukte niet. Tientallen naambordjes toonden ons de weg naar de meest verschrikkelijke oorden. We zagen hier en daar een bed. “Als je moe bent, kan je even gaan liggen,” grapte ik. We wilden hier niet rusten. Linksom, dertig meter rechtdoor, deuren aan weerszijden. Rechtsom, voorbij de liften. Er stonden mensen te wachten tot ze helemaal opgeslokt werden door het gebouw. Ze hadden bloemen bij. We liepen verder. Er stonden geen naambordjes meer. Maar we wisten de weg. Nog één keer rechtsom. De langste gang, daar moesten we zijn.

“Dag,” zei hij.
“Dag,” zei ze.
“Hoe gaat het met je?” vroeg hij.
“Goed,” zei ze.
Ze haalde haar schouders op.
Hij wist.
“Hoe is het met jou?” vroeg ze.
“Wel ok,” zei hij.
Hij dacht aan zijn werk, zijn vriendin, zijn dochter en zijn vrienden.
“Ja, echt goed.”
“Mooi,” zei ze.
Haar schouders gleden iets naar omlaag.
“Dan ga ik maar weer,” zei ze.
Hij stak zijn hand op.
“Ok.”
De afstand nam nog toe.

zaterdag, maart 20, 2004

Twee keer
Twee keer gebeurde het me deze week. En de week is nog niet om. Twee keer werd ik midden in de nacht wakker en vroeg me onmiddellijk af of ik ook mijn buren niet wakker had gemaakt met mijn dromen. Ik schreeuw in mijn dromen, van angst en van ontzetting. Alleen weet ik niet of dat schreeuwen zich tot mijn dromen beperkt. Griezelig.

donderdag, maart 18, 2004

Omgekeerde wereld
"Dag Nele, blablabla hier. U weet wie ik ben?"
"Jaja, ik weet wie u bent."
"In het kader van blablabla had ik graag een afspraak gemaakt met u voor een interview over blablabla. Zie je dat zitten?"
"Jaja, geen prbleem."
Maar misschien zit ik toch liever aan de andere zijde van de denkbeeldige microfoon...

Gevonden
Ooit wist ik alles van haar, en zij een beetje van mij. Zij vertelde, ik luisterde. Dag in dag uit, vijf dagen per week. Ik kende details over haar huwelijksleven, wist op welke zijde ze sliep – al was ik daar nooit bij, - hoorde haar frustraties over ouders en schoonouders aan en deelde haar geluk toen een dochter zich aankondigde.
En toen was het voorbij. We namen afscheid, wensten elkaar het allerbeste en gingen elk onze eigen weg. We beloofden snel contact op te nemen, al wisten we wel dat het nooit meer zo intensief zou zijn.
Maar het bleef stil, maanden na elkaar. Was ze al verhuisd, waar werkte ze nu, was ze opnieuw zwanger? Ik had mijn vermoedens, maar wist niets.
Daar kwam gisteren verandering in. Eén telefoontje, en we hadden elkaar teruggevonden.

woensdag, maart 17, 2004

Muziek
"Zal ik een nieuwe CD kiezen of blijven we naar de vogels luisteren?"
We bleven naar de vogels luisteren.
We hoorden lente.

dinsdag, maart 16, 2004

Ochtendlijke wedstrijd
Druppelsgewijs verzamelden we aan de start. We keken gespannen naar elkaar en bewogen zenuwachtig om warm te blijven. Hier en daar hoorde je het gepiep van remmen en slalomde er iemand tussen zijn rivalen om de beste startpositie te bemachtigen.
Ik stond op de derde rij, in het midden. Ik hield mijn tegenstanders goed in de gaten en mijn rechtervoet alvast op de trapper.
Wanneer we exact konden starten, wist niemand van ons. De groep bleef aangroeien. We waren al met een stuk of veertig, schatte ik. Het kon echt niet lang meer duren voor het startsein gegeven werd. Duiven vlogen op, de boot tekende rimpels op het water. De klap waarmee de brug opnieuw zijn horizontale positie innam, galmde over het water.
Mijn tegenstanders sprongen op hun fietsen en kropen nog enkele centimeters vooruit. Eindelijk konden we van start gaan. De slagbomen openden zich en onmiddellijk zette het peloton zich in beweging. We reden in één grote groep door de verkeerslichten en slingerden ons daarna rond het bombastische middeleeuwse gebouw. Eén voor één namen we de bocht naar rechts, het peloton dunde uit.
De posities waren bepaald. Voor me reden nog een tiental tegenstanders. Ik wilde ze allemaal inhalen, voor de aankomst. De twee vrouwen voor me waren geen probleem, ze lieten zich gewillig naar de elfde en twaalfde plaats zakken. Ik maakte een jump en was ook voorbij nummer zeven en zes. We waren nu in de laatste rechte lijn voor de aankomst. Een klein spurtje bracht me in vierde positie. Maar in de sprint moest ik me gewonnen geven. Twee jongens die richting college fietsten, klopten me op de meet. Morgen beter.

zaterdag, maart 13, 2004

Ironie
Er ligt een zakje lavendel tussen mijn propere sokken.

vrijdag, maart 12, 2004

Vraagje
Denk eens terug aan je kindertijd. Aan de lagere school, of aan de jeugdbeweging. Aan de speelplaats of het speelplein om de hoek. Aan je vriendjes en aan je vriendinnetjes. En aan de spelletjes die jullie samen speelden. Verstoppertje of touwtje springen. Knikkeren of trefbal. Zijn jullie zo ver? Ja?
Stel, je speelde tikkertje vroeger, tikkertje verhoog, tikkertje verlos, tikkertje kus, maakt niet uit. Was er een symbool, een teken of een woord waardoor je duidelijk kon maken dat je even niet meedeed aan het spel, omdat je veter los zat bijvoorbeeld? Ja? Wil je dat dan in het reactiedingetje zetten? En wil je ook noteren in welke regio je tikkertje speelde? En wanneer je tikkertje speelde? Dankjewel!

woensdag, maart 10, 2004

Grosse caisse
Ooit was hij mijn buurman. Maar dat herinner ik me nauwelijks. Hij was gewoon een oudere man uit het dorp, die af en toe een praatje deed met mijn moeder of mijn vader. Hij hoorde bij het decor, net als zijn vrouw. Haar naam kon ik nooit onthouden. “Clementinneke,” zo noemde ik haar. Zo heette ze natuurlijk niet, ze heette Célinneke, maar dat was toen te moeilijk voor mij.

Zijn vrouw stierf, hij bleef alleen achter. Geen kinderen, geen familie, amper vrienden of kennissen. “Hoe kan het dat iemand geen familie heeft?” vroeg ik aan mijn moeder. Ik had ouders, een broer, zussen, grootouders, tantes, nonkels, neven en nichten. Er moest altijd toch wel iemand zijn. “Hij is een wees, hij woonde vroeger, als kind in het weeshuis in de stad. Hij heeft nooit familie gehad.” Ik kreeg onmiddellijk fantasieën over arme jongetjes met blote knieën aan een lange tafel.

Jaren later kwam ik hem regelmatig tegen op de bus, van de stad naar huis. En dan deed hij een praatje met mij. Hij had zijn draai opnieuw gevonden, hij zag er gelukkig uit.
“Waar heb je vandaag gespeeld?” vroeg ik hem dan.
“Bij de brandweer,” antwoordde hij dan. Of: “Bij de politie.”
Hij speelde de grosse caisse bij wel vijf of zes fanfares en harmonieën. Hij was goed, ze hadden hem speciaal gevraagd. Dat deed hij al heel zijn leven, bij de fanfare spelen. Eerst in de fanfare van het weeshuis, dan in de fanfare van het dorp. En na de dood van Célinneke bij nog vijf andere fanfares.

Als er een fanfare door de stad defileert, dan hoor ik zijn grosse caisse van ver. Welke fanfare het ook is, het is zijn grosse caisse. En dan sta ik aan de kant, en zie hem voorbij marcheren, net achter de vlaggendrager. Wanneer hij me ontdekt, tovert hij een stralende glimlach op zijn mond en knipoogt. Hij is trots.

maandag, maart 08, 2004

Dragen
Sara draagt een rugzak.
Hij drukt zwaar op haar schouders, haar rug kreunt onder zijn gewicht
De spieren in haar rug knappen nog net niet.
Ze zucht.
Hij doet haar pijn.
Sara wilde dat ze de rugzak kon afnemen.
Zodat haar rug en schouders zich opnieuw kunnen ontspannen.
Maar dat gaat niet.
Het is een rugzak van verdriet.

Wanneer het zingen van de trein verandert
En ik water onder me weet,
Kijk ik op.
Zwart, de nacht, het water.
Links, lichtjes van auto’s en van de weg, estafette
Rechts, de maan, groot en verlegen.
Wolken trekken voorbij.

donderdag, maart 04, 2004

Kracht
Hij is een sterk man. Slapen doet hij amper, werken is zijn ding. Hij is een man van de wereld, zijn wereld. Hij beheerst zijn materie tot in de kleinste details en van zaken die ver buiten zijn domein liggen, weet hij ook vaak waar de klepel hangt. Hij is gehaast, altijd. Van vergadering naar bijeenkomst, van studiedag naar afspraak. Hij holt altijd verder. Hij is een autoriteit. Een man die respect afdwingt. Hij weet van aanpakken, kan mensen voor zich winnen en zijn kennis is bijna eindeloos.
Ik schrok me rot gisteren toen ik zijn hand drukte. Een slappe hand kreeg ik. Van kracht, vitaliteit of autoriteit was geen sprake.

woensdag, maart 03, 2004

Pikant
"Pas op, het fruit is een beetje pikant."
Felgekleurde stukjes ananas, perzik en mandarijn lagen te glimmen op zijn bord. Het leef alsof ze gekarameliseerd waren, of geglaceerd. Ze zagen er helemaal niet gevaarlijk uit, eerder aanlokkelijk. Maar dat gebeurt wel meer met gevaarlijke vruchten natuurlijk.
Voorzichtig proefde mijn broer een stukje ananas. Hij kauwde drie, vier keer en zijn gezicht bleef in de plooi. Daarna ging het mis. Hij fronste zijn voorhoofd, zijn ogen sprongen bijna uit hun kassen. "Uhuh, pikant," kon hij nog net uitbrengen. Maar daarna ging het over, de pikante smaak verdween, alsof er nooit iets van te merken was geweest. Vreemd.
Een voor een proefden zijn tafelgenoten van de vreemde vruchten. Allemaal hadden we dezelfde ervaring: heel even erg pikant, daarna niets meer.
Er was iets vreemd aan de hand. We vroegen ons af welk kruid er gebruikt was voor de bereiding van dit gerecht. We hadden er geen idee van. Ik vroeg aan de dienster of zij het mysterie kon oplossen voor ons. Dat kon ze niet. "De kaart is nieuw vanaf vandaag. Het is voor ons ook de eerste keer dat we de gerechten zien. Maar ik zal het eens gaan vragen aan de kok."
Even later was ze er weer. "Mosterd, dat is het geheim. De vruchten zijn al maanden geleden opgelegd in mosterd."
Aha.
Mijn broer lustte ze wel.

Titel
De kogel is door de kerk, eindelijk. Het kind heeft een naam. Dat maakt meteen mijn dag goed.

Wie wat bewaart, heeft wat

Ik had vannacht zo'n mooie droom
Ik heb hem ingevroren
En als ik oud ben
en mijn haar en tanden heb verloren,
dan zal ik dus die mooie droom
weer eens ontdooien moeten,
Dan warm ik aan dat vergezicht
mijn oude koude voeten

Shell Silverstein

maandag, maart 01, 2004

Plek
Ik heb een nieuw plekje gekregen. Een tafel, een stoel en een pc. En dat in één van de mooiste gebouwen in de stad, zeggen ze.
Maar nu niet. Nu is het chaos. Stellingen, containers, machines, werkmannen en bouwafval. Dat gaat wel weer over. En dan is mijn plekje weer het mooiste van de stad. Moet ik alleen de tralies voor de ramen wegdenken. Dat hoort immers zo in oude gebouwen.