TwweeT en de kleine dingen

zaterdag, januari 31, 2004

Prik
"Ik zal je al waarschuwen: het gaat pijn doen."
Jaja, dacht ik, doe het maar gauw.
"Het spijt me, maar ik kan het echt niet doen zonder pijn.
Jahaa, ik kan wel tegen een prikje hoor. De naald erin en het is zo afgelopen, dacht ik nog.
De man nam een stukje huid van mijn onderarm tussen duim en wijsvinger. Geconcentreerd plaatste hij de naald erin.
Prik, voelde ik. Dat viel best mee. Er druppelde een heldere vloeistof uit de naald, in mijn arm. De man bleef in de weer met zijn naald.
Plots voelde ik een elektrische schok door mijn arm lopen, van boven naar onder. Onwilllekeurig bewoog ik mijn arm.
Auw, dacht ik, dit doet wel pijn. Het was nog niet afgelopen. Het plekje waar de naald nog steeds in mijn arm zat werd heel warm.
"Het wordt erg warm daar," zei ik.
"Ja, dat is normaal." De man haalde zijn naald terug en depte het wondje met een watje. De warmte trok al weg, en de elekrische schok was ook voorbij.
"Dit is zowat de meest pijnlijke prik, maar het kan niet anders."
Ik knikte. Zo erg vond ik het nu ook weer niet.
"Kom maandag nog eens terug, dan kijken we na hoe het wondje geneest. Als je er niets meer van ziet, is alles in orde, als er een korstje of een blaasje op komt, dan hebben we een probleem. Maar die kans is klein hoor."
Dat dacht ik ook.

donderdag, januari 29, 2004

Gedichtendag (3)
Poëzie

Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:

Zo helpt poëzie

Herman de Coninck

Vandaag
Ik heb iets met 29 januari, of beter, ik had iets met 29 januari. Ooit had ik een vriendje dat op die dag geboren was. Dat vriendje, dat bleef niet duren. Het duurde zelfs helemaal niet lang. Een jaar later was er opnieuw een vriendje. Toeval of niet, dat wist ik niet zo goed, ook hij was geboren op 29 januari. Het viel me helemaal niet zwaar zijn verjaardag te onthouden. Maar we bleven geen koppel, na vier jaar was het uit. Toen ging ik stilaan weer op zoek naar een jongen die op 29 januari geboren was. Het jaar maakte niet uit.
Ongeveer een jaar later kwam ik weer iemand tegen die op 29 januari jarig was. Maar hij kwam helemaal niet in aanmerking om mijn vriendje te worden, en ik niet om zijn vriendinnetje te zijn.
En dus besloot ik dat vriendjes niet persé op 29 januari geboren moeten zijn. Voor de verandering is mijn vriendje vandaag niet jarig.

Gedichtendag (2)
Lyriek in voormalig Oost

Een leeg park en ouder-
gewoonte niemand op straat.

Dit gebouw ademt uit
smalle ramen. Archieven

stonden hier versteld.
Het is aan de dichters

gegeven. Men las immers
jarenlang toegewijd zinnen,

woorden en namen. Gretig
werden hier levens gegeten.

Anna Enquist

Gedichtendag (1)

De infinitief

Jezelf zijn.
Jezelf zijn om het even wie.
Maar jezelf zijn.

Je rechterhand verkwanselen
Aan vreemden, je geboorterecht vertalen
In een ander, tot huilens toe trainen
In scheelzien naar doelen, je kop
Verliezen in muizenissen van vrienden,
Maar jezelf zijn.
Jezelf zijn om het even wie.
Maar jezelf zijn.

Je eigenliefde kopen
Van straatventers, met je zelfhaat
Honden dresseren, met je hartaandoening
Honderden klokken gelijkzetten daar
In een land overzee, in het holst
Van de nacht elektronisch bankieren
Als snotaap van zeven, verdwaald
In zijn verdwenen ouderhuis.

Maar jezelf zijn.
Hoe prachtig, hoe vermoeiend,
Jezelf zijn om het even wie.

Leonard Nolens

dinsdag, januari 27, 2004

Dag
Zwevend
tussen
verleden
en
toekomst.
Te broos
om
heden
te zijn.

Wipplank
Elke staat op de wipplank, het middelste punt tussen haar voeten. Ze beweegt mee: eerst haar linkerbeen omhoog en haar rechterbeen gestrekt, daarna haar rechterbeen omhoog en haar linkerbeen gestrekt. Snel wisselt ze van positie, steeds opnieuw.
Ze weet dat ze hier niet kan blijven staan. Dat wil ze ook niet. Het voelt niet goed, die kriebel in har buik. Te veel onzekerheid, te veel onmogelijk verlangen.
Zo meteen moet ze naar beneden komen en aan één van beide kanten plaatsnemen. Ze weet nog niet aan welke kant. Of hoelang ze er zal zitten. En welk zitje het comfortabelst zal zijn, weet Elke ook niet. Ze weet nog niet veel. Maar het lijkt haar iets beter te zitten dan te staan.
Ze wil dat iemand haar zegt: “Kom naar beneden, en ga hier zitten. Nu.”
Maar het blijft stil, voorlopig.
Ze balanceert verder tussen de twee richtingen die haar leven uitkan.

Sprookje
“Soms lopen hier net sprookjesfiguren rond.”
Ik wist onmiddellijk wie ze voor ogen had, al bleef het mij onduidelijk aan welke sprookjesfiguur ze exact dacht. Voor mij belichaamde de vrouw zowat alle rollen uit Roodkapje. De oude vrouw had veel weg van zowel de grootmoeder, gezien haar gevorderde leeftijd, de jager, door het jagershoedje dat ze droeg als Roodkapje omwille van de rode kleur van het hoedje. Alleen de wolf, die rol zou iemand anders voor zijn rekening moeten nemen.



“Welke woorden zouden haar het makkelijkst in de mond liggen?” vroeg ik me af.
Net als Roodkapje, heel verbaasd: “Grootmoeder, wat heeft u grote oren!”
Of stapte de vrouw liever gezond en wel, ‘zo goed als nieuw en helemaal compleet’ uit de buik van de boze wolf?
Ik vroeg het haar niet. Misschien zou ze dan haar geweer bovenhalen en ‘pief poef paf’ zeggen. Ik ben niet zo dol op jagers.

vrijdag, januari 23, 2004

Vlinder
Gisteravond floepte de trailer van dat nieuwe liedjesprogramma op vrijdagavond voorbij. Net voor ik de tv uit wilde zetten hoorde ik: "Zo te sterven op het water met je vleugels van papier."
Het scherm werd zwart, het liedje stierf weg.
"Zo maar drijven na het vliegen in de wolken drijf je hier," zong ik zachtjes voor me uit terwijl ik naar de badkamer ging.
Ik nam mijn tandenborstel, deed er tandpasta op en murmelde zachtjes: "Met je kleuren die vervagen zonder zoeken zonder vragen, eindelijk voor altijd rusten en de bloemen die je kuste. Geuren die je hebt geweten, alles kan je nu vergeten. Op het water, wieg je heen en weer. Zo te sterven op het water met je vleugels van papier."
Ik hapte naar lucht.
Ooh, dacht ik, ik ken het nog.
De tandenborstel bleef voorlopig werkloos.
"Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht. Als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht. Wil ik sterven op het water, maar dat is een zorg voor later. Ik wil nu als vlinder vliegen, op de bloemenbladen wiegen. Maar zo hoog kan ik niet komen, dus ik vlieg maar in mijn dromen. Altijd ben ik voor het leven op de vlucht. Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht."
Ik stopte de tandenborstel in mijn mond.
Mijn gedachten vlogen weg, naar de scoutskampen, de kampvuren, de dagtochten, de gitaren en mijn altijd vals gezang. Maar we schreeuwden allemaal meer dan we zongen.
Ik spoelde mijn mond en kroop in bed.

woensdag, januari 21, 2004

Handdoek
Het ene pubermeisje dook in het kleedhokje links van me, het andere pubermeisje in het hokje rechts van me. Puberwoorden zochten hun weg van het ene hokje naar het andere, boven mijn hoofd.
“Kim, je wacht toch op me hé?”
“Ja, natuurlijk, en jij ook op mij hé?”
“Hoe ver zit je?”
“Nog niet ver, ik ben me aan het afdrogen.”
“Aah, ik ook.”
Op het moment dat die woorden boven mijn hoofd dreven, droogde ik mijn benen af.
“Shit hé, mijn handdoek droogt niet goed af.”
“De mijne wel.”
“Dat komt omdat het een nieuwe is. Wil je hem eens zien?”
“Jaaa,” klonk het enthousiast. “Als je op het bankje gaat staan, dan kan ik hem zien.”
Snel sloeg ik mijn handdoek om me heen. Ik wilde de handdoek van Kim ook wel zien, maar aan hun blikken op mijn lijf had ik niet zo’n behoefte.
“Nee, dat ga ik niet doen, er zit een mevrouw tussen ons hé.”
Ik verroerde geen vin, wist dat de kust nog niet helemaal veilig was.
“Maar ik wil hem zien.”
“Doe de deur dan open, dan kan je hem ook zien."
Ik hoorde twee deuren open gaan.
“Ja, hij is mooi!”
Ik zag geen handdoek, zij zagen geen bloot mevrouwenlijf.

Kinderen
“Hoe oud zijn je kinderen?”
E. stelt een gewone vraag, uit pure belangstelling. Het gesprek draait immers om de kinderen.
“Louise is zeventien, Christophe zeven en Elise zes.”
Dit kan A. nog op een normale toon zeggen. Maar daarna schiet haar stem de hoogte in. Ze roept bijna. Ze lijkt erg op haar teen getrapt, kwaad zelfs.
“Nu vraag je je zeker af hoeveel vaders mijn kinderen hebben. Of hoeveel keer ik gescheiden ben. Misschien denk je wel dat het niet allemaal mijn kinderen zijn. Dat denken ze allemaal, dat wij een ‘nieuw-samengesteld-gezin’ zijn.”
E. kijkt haar verbouwereerd aan. “Ja, er zit wel een hele tijd tussen je eerste en je tweede kind,” stamelt ze.
“Weet je hoe dat komt, zal ik het je eens vertellen?”
“Ja.” Iets anders durft ze niet te zeggen.
“Wel, het lukte gewoon niet, na Louise. Ik wilde meer dan één kind, maar de natuur zag het anders. Pas toen we het opgegeven hadden, na ik-weet-niet-hoeveel-ivf-behandelingen, toen kwam Christophe vanzelf, en daarna Elise ook.”
A. spreekt terug rustig nu.
“Nu heb ik flink laten schrikken hé. Ach, ik weet wel dat alle mensen dat denken. Ik heb die vraag al zo vaak gekregen.”

maandag, januari 19, 2004

Vlakbij
Er was een natuurreservaat vlakbij, zagen ze. Dat wisten ze niet. Het dorp was die ene straat, hun straat, en de weg naar de snelweg. Het was er wel rustig ja, dat hadden ze gemerkt, maar meestal wilden ze er weer snel weg.
Maar nu fietsten ze. Nergens naar toe, langzaam.
Er was een grote plas in het natuurreservaat. Aan de kant zochten eenden beschutting en misschien ook voedsel. Plots hoorden ze duizenden waterspetters. Het leek alsof er in de verte fonteinen op de plas stonden. Grote, witte vleugels maakten zich moeizaam los van het water.
Een groep zwanen vloog weg, de lange halzen gestrekt.
Een stukje paradijs vlakbij.

Compliment (2)
"Jij komt niet uit deze streek. Kom je misschien uit Zuid-Afrika?"

vrijdag, januari 16, 2004

Ohja
* Er is een Vlaamse weblogmeeting op komst, voor info, suggesties en hoera-kreten kan je terecht bij Dominiek.
* Mijn kleine zusje heeft ook een weblog... Over muntjes enzo...

Mama
In het kleedhokje naast me, twee meisjes:
"Ik vind dat ons mama zo gek doet tegen andere ouders. Zo van ooh en aaah. Altijd heel overdreven."
"Ja, dat is waar, maar ons mama doet dat ook hoor."
"Dan heb ik zoiets van: mama, doe toch normaal!"

woensdag, januari 14, 2004

Hand
Eline weet niet hoe het komt, maar het gaat niet meer. Ze kijkt graag naar hem, ze drinkt van zijn verhalen, haar hart is vol van hem. Maar ze kan haar handen er niet meer toe zetten hem aan te raken, laat staan strelen.
Ze weet het nog. Vroeger zaten ze soms uren dicht tegen elkaar aan op de bank. Soms zonder iets te zeggen, soms zonder iets te doen. Maar Eline’s handen, die leidden hun eigen leven. Ze krioelden over zijn lijf, van zijn tepels naar zijn buik, van zijn schouders, over zijn rug naar zijn bibs. Zij deed er niets aan, haar handen gingen hun weg. En het was de goede weg, voor hem en voor haar.
“Je handen betoveren me helemaal,” zei hij soms.
Haar handen waren betoverd, vond Eline.
Maar nu is het voorbij, de betovering is verbroken. De handen willen en kunnen niet meer.
Het is alsof er een vloek op ze rust, nu.
Het doet haar onnoemelijk veel pijn. Ze weet niet hoe het nu verder moet met haar, met hem, met hen beiden.

Dik
“Wat een dik boek!”
“Dat boek is veel te dik voor mij hoor!”
“Daar zou ik niet aan beginnen, zo dik.”
Wel tien mensen hebben mij de voorbije week gezegd dat mijn boek wel erg dik is. Ik kon mijn boek nog niet bovenhalen, of ik kreeg te horen dat ik wel een heel dik boek las.
Ze hebben gelijk. Achthonderd pagina’s noem ik niet bepaald dun. Maar een boek is wel meer dan zijn dikte, vind ik.
Gisteren zat ik een beetje te lezen tijdens mijn middagpauze. Van pagina 480 tot pagina 500, zo ongeveer. Ik was er alleen, en was vast van plan het boek snel weg te stoppen, wanneer er iemand zou binnenkomen. Ik begon het al bijna gênant te vinden wanneer ik betrapt werd met het boek.
Collega K. kwam binnen.
Ik was te laat. Ze zag het boek in al zijn weelderigheid.
“Irving?” vroeg K. onmiddellijk.
“Ja.”
Even was ik uit mijn lood geslagen.
“Welk boek is het? Ze zijn wel allemaal goed hé? Heb je die, en die en die al gelezen?”
Ik glimlachte. Wat een verademing, iemand die verder kijkt dan de dikte van een boek.

Fiets
Ik vond dat de auto moest stoppen, niet ik. Wie er voorrang had was onduidelijk, daarvoor was het kruispunt te ingewikkeld. Maar ik werd nat van de regen op mijn fiets, de autobestuurder niet. Reden genoeg om me snel verder te laten fietsen, was ik van oordeel.
Assertief reed ik alvast een metertje vooruit, zodat de automobilist me zeker kon zien. We hadden oogcontact, ik zag hem, hij zag mij. Maar hij reed door.
Nog net op tijd kon ik remmen.
Hij reed door een diepe plas en spatte me nat.
Ik zag een grijns op zijn gezicht.
De vloek die uit mijn mond ontsnapte, was voor zijn oren bedoeld, maar bereikte ze nooit.

dinsdag, januari 13, 2004

Opmerking
Losliggende stoeptegels moeten afgeschaft worden.

zondag, januari 11, 2004

Vrees
De tijd begint te dringen nu. Nog twee dagen heb ik. En dan moet het echt gebeurd zijn. Ik wil niet. Ik wil al maanden niet. Maar nu moet het.
Donderdag viel er een brief in mijn bus: vijf dagen kreeg ik. "Kies voor de korte pijn, Nele," maande ik mezelf aan. "Doe het snel." Ik deed het niet. Nog niet.
Maar het gaat me lukken, het moet me lukken. Ik verzamelde al enkele broodnodige attributen voor de klus: regenlaarzen. De zaklamp, die ik ongetwijfeld nodig zal hebben, weet ik ook liggen: in de la van de kast, rechts.
Nu mijn moed nog.
Want ik heb er een hekel aan om de donkere kelder waar het water-ik-weet-niet-hoe-hoog-staat in te duiken om de meterstanden van elektriciteit en gas op te schrijven. Morgen, morgen doe ik het. Echt.

zaterdag, januari 10, 2004

Gebouw
Ik zit op een zeer fascinerende plek nu. Een spik-splinternieuw gebouw, moderne, functionele architectuur. Ik val van de ene verbazing in de andere. Mediterrane mini-binnentuintjes, Natalia op de toiletten, overal pc's met hypermoderne flat-screens, grote ramen, hoge plafonds en brede, lange gangen. Maar de ramen zijn het fascinerendst. Van waar ik zit, zie ik twee andere gebouwen. Maar eigenlijk zijn het deeltjes van hetzelfde gebouw. Soms kan ik een blik werpen in de andere gebouwen en dan gaan er hele nieuwe werelden voor me open. Maar soms bots ik op een muur. De ene seconde een muur en de andere een raadzaal, of een stilleven met pc en kamerplant, en dan weer een muur. En opeens valt mijn oog op een mooie vlag en dan is er weer de muur. Het is de zon die me parten speelt. Of is het dit waanzinnige gebouw?

vrijdag, januari 09, 2004

Citaat
"Schrijven is het oplossen van problemen waar niemand op zit te wachten."
HDV

donderdag, januari 08, 2004

Kapper
"En, is je haar nu weer normaal?" vroeg hij hoopvol aan de telefoon.
Ik moest hem teleurstellen.

dinsdag, januari 06, 2004

Kaartje
De man voor me voert een fikse discussie met de vrouw achter de balie. De discussie is al een tijdje aan de gang, denk ik. De vrouw loopt rood aan en de man roept steeds harder tegen haar. Hij wil zijn ticketje dat hij vanmorgen om zes uur kocht terugbetaald zien. Het is weer zes uur inmiddels. Hij zegt dat hij het kaartje niet gebruikt heeft. Zijn woorden hebben een vreemde klank, zijn huid is van vreemde origine.
“Dat gaat niet,” zegt de vrouw. “Je kan niet bewijzen dat je het niet gebruikt hebt.”
“Jawel, het is niet afgestempeld, dat zie je toch.”
“Dat wil niet zeggen dat je er niet mee gereden kan hebben. Als er geen conducteur langskwam, dan heeft je kaartje geen stempel. En het kaartje is alleen voor vandaag geldig. Vandaag kan je het nog gebruiken, morgen niet.”
“Dat is een ramp!” roept de man, nu wel erg luid. De twee dames achter me kijken verveeld toe. Ze zijn van het chi-chi-type; bontjas, duur kapsel, subtiele make-up en hoge hakken.
“Ik mag het niet terugbetalen, en niemand anders zal dat kunnen doen voor jou.”
“Ooh, werkt dat zo in België? Waar staat die regel, ik zie die regel nergens?”
De man kijkt om zich heen, naar de diverse posters voor winterse bestemmingen met de trein.
“Ik heb het je net toch voorgelezen?” De vrouw verliest nu echt haar geduld.
“Scheisse België, wat een slecht land.”
De man beent het kantoortje uit.
“Als het hier dan toch zo slecht is, ga dan terug naar vanwaar je komt hé!” roept de vrouw hem achterna.
“Ja, ga toch terug,” snauwt de ene chi-chi-dame hem toe.
“Rot op joh!” bijt de andere dame hem toe.
De vrouw achter de balie knikt me toe, “wat kan ik voor je doen?”

maandag, januari 05, 2004

Bus
Reikhalzend kijk ik uit naar de bus. Het is koud buiten, en ik heb geen zin om nog veel langer te wachten. Ik tel de auto’s die langsrijden en denk: “De tiende auto is de bus.”
Tien auto’s rijden langs me heen, en nog eens tien. Geen bus te zien.
Ik loop een rondje, zodat ik op de kerktoren kan zien hoeveel minuten de bus al te laat is. Net vijfentwintig. De bus heeft nog drie minuten voor hij te laat is.
Ik tel nog tien auto’s. Ik spring van mijn ene been op mijn andere, en sta op het punt nog eens naar het uurwerk op de kerktoren te gaan kijken.
Als een baken zie ik eindelijk de contouren van de bus verschijnen. De display licht op in het donker. Ik haal mijn lijnkaart alvast te voorschijn.
Nog voor de bus stopt, zie ik al dat dit geen aangename rit gaat worden. Warm, dat wel, en ik zal ook wel geraken waar ik moet zijn, maar niet zachtjes.
‘Den ouwe,’ zoals mijn zussen hem noemen, is weer chauffeur van dienst.
En hij is oud. Zeven jaar geleden al dacht ik dat hij aan zijn laatste dienstjaar bezig was. Toen al was hij kaal en bepaalden de vele rimpels het reliëf van zijn gezicht. Zijn pensioen kon niet ver weg zijn.
Dat denk ik nog steeds.
Hij is een chauffeur van de oude stempel. Aan het nieuwe uniform doet hij niet mee: nog steeds draagt hij een blauwe stofjas en een kepie. En hij is de baas op zijn bus, tijd voor een praatje heeft hij niet. Een hautaine blik, die kan je krijgen.
Maar het ergste is niet wat hij draagt of hoe oud hij al wel niet moet zijn. Nee, zijn rijstijl, die is het ergst. Remmen doet hij pas als het echt nodig is, als het oranje licht een rode kleur krijgt, of als die voetganger al halverwege het zebrapad is. En zijn gaspedaal, die kan hij maar vier seconden na elkaar indrukken. Vier seconden gas, vijf geen, vier seconden gas, vijf geen.
Ik stop mijn kaartje in de automaat, zeg waar ik heen moet en neem mijn kaartje terug.

vrijdag, januari 02, 2004

Traag
We rijden al een tijdje stapvoets. Het gaat niet echt vooruit, maar stil staan we ook niet. Plots klinkt het: "Dames en heren, het is file rijden. Dit baanvak is een beetje druk." Dat treinen ook filerijden, tot daartoe, maar dat ze in baanvakken rijden, dat heb ik nooit geweten.

Voor 2004:
Een snuif geluk, een mespunt gezondheid, een ons warmte, een deciliter vriendschap, een soeplepel succes en een halve kilo vriendschap.
Goed mengen en langzaam er het hele jaar mee bestrijken.