TwweeT en de kleine dingen

vrijdag, oktober 31, 2003

Laatst
Van de witte muur voor me haalde ik alle post-itjes, prenten en foto’s al weg. De kast naast me is helemaal leeg. Op mijn bureau liggen nog een paar verdwaalde stapels papieren, in mijn lade blijven alleen kruimels achter.
De kalender en enkele boeken neem ik mee naar huis. De ventilator heb ik hier niet meer nodig, die gaat ook mee.
Vanmorgen aten de collega’s taart en wensten me het beste. “Jaha, komt in orde, dankjewel” zei ik.
Al heb ik het altijd geweten dat vandaag de laatste dag zou zijn, het blijft een vreemd gevoel.

donderdag, oktober 30, 2003

Lief
Het meisje dat tegenover me zat legde haar hoofd op de borstkas van haar vriend. Ze stopte haar handen diep onder zijn trui. De jongen streelde haar haren.
Aan de andere kant van de trein steeg gegiechel op. Een jongen van acht legde zijn hoofd tegen een denkbeeldig ander hoofd en sloeg zijn ogen ten hemel, alsof hij helemaal weg zwijmelde van verliefdheid. Hij strekte zijn armen uit en drukte ze daarna tegen zijn borst. De moeder van de jongen keek hem streng aan. “Ophouden, nu! Je mag niet lachen met de mensen waar de mensen bij zijn.”
Achter de jongen zaten twee meisjes. Ze kusten elkaar onophoudelijk, vielen in elkaars armen, streelden en kietelden elkaar.
Maar dat kon de jongen niet zien. Ik had zijn gebaren best willen zien wanneer hij ook getuige was van dit schouwspel.

Daar krijg ik het warm van:
- warme chocomelk
- verdwalen onder mijn dikste dekbed
- zwemmen
- mijn dikke trui
- vriendje dichtbij
- mijn handen om een kop thee
- het gevoel betrapt te worden
- mijn dekentje-voor-eenzame-avonden

woensdag, oktober 29, 2003

Gemis
Gisteravond zag ik er eentje. Pas toen ik het zag, besefte ik dat ik die dingen al een hele tijd miste. Vroeger zag je ze regelmatig, op een wandeltochtje van vijf minuten door de Leuvense straten trof je er zeker vijf aan. “Ik was hier, jij niet.” “We zijn op de Oude Markt, kom je ook?” Zoetje, ik zie je graag, je schatteboutje.” “Wil je mijn cursus van statistiek zo snel mogelijk terugbrengen?” Elke kookt vanavond, kom maar af!” “We spelen Risk in den Amedé. Als je zin hebt, je weet ons te vinden.”
En nu, niets meer… Geen (gemiste) afspraakjes, liefdesbetuigingen, verloren cursussen of ouders die voor een gesloten deur staan.
Geen briefjes meer aan de Leuvense voordeuren in deze sms-tijden…

dinsdag, oktober 28, 2003

Etentje
“Wil je nog een glas wijn?”
Ja, dat wilde ik wel.
We aten olijven, namen muizenhapjes van een pikant lamsstoofpotje en blusten de hitte in mond en keel met Poolse rijst. Als toetje waren er pannenkoeken met gebakken appeltjes.
We praatten, deden elkaar verslag van de afgelopen week. We hadden het voorzichtig over de toekomst. De toekomst wankelt. De mijne, niet de hare.
Zij gaat haar toekomst verankeren, rotsvast maken, vertelde ze me.
Ik schrok een beetje, ik had het niet verwacht. Voor mij was zij de uitgelezen bondgenoot in de wankele toekomst.
Ik wenste haar proficiat, ik was echt blij voor haar. Ze was gelukkig, dat wist ik wel. Ik gunde het haar.
“Heb je kaneel in huis?” Ik wilde een beetje kaneel op mijn appeltjes. Zij niet, nergens voor nodig. Tot de geur uit het glazen potje haar neus bereikte. Ze strooide het bruine poeder over haar appeltjes. Ze proefde.
“De kaneel maakt het af, echt perfect zo.”

maandag, oktober 27, 2003

Schoenen
S. zat tegenover me in de trein. Hij zei dat hij zijn schoenen niet vond, vanmorgen. En dat hij dan maar langs de werf gereden was. Ik zag het. Hij droeg oude stappers, met stukke veters, helemaal wit van het stof.
Zo ging hij notaris spelen vandaag.
Ach, het blijft dezelfde sector natuurlijk.

Tocht
We waren op alles voorzien. Drinkbussen met limonade zonder prikkels, boterhammen, voedzame koeken, drie regenjassen, twee rolletjes snoep en zes appels hadden we netjes verdeeld in drie rugzakken. Het zakmes dat aan de broeksriem van mijn vader bungelde, maakte de uitrusting compleet. Mijn broer mocht het kompas dragen.
We zwaaiden naar mijn moeder en zussen die achterbleven en vertrokken. Mijn broer en ik mochten mee op dagtocht, zij niet, daar waren zij nog te klein voor.
“We gaan eerst naar het noorden,” zei mijn vader. Mijn broer keek op het kompas, wees naar rechts en dus gingen we naar rechts. Er was geen weg. Er waren nergens wandelweggetjes in de bossen van Noorwegen. We stapten gewoon door het bos; over de grote, afgeronde rotsen, door de heide en onder de dennen door die her en der verspreid stonden. Mijn vader had op de kaart gekeken, er was niets daar waar we heen gingen, nergens wegen, dorpen of huizen.
Tegen het middaguur, toen de zon hoog stond en we honger hadden, gingen we in een klein kringetje zitten op een grote rots. De rugzakken spreidden we in het midden uit en we aten onze boterhammen.
Het was stil in het bos. We hoorden alleen de wind in de bomen en af en toe een enkele vogel.
Nadat we een uurtje gestapt hadden besloot mijn vader dat we maar beter zuidwaarts konden gaan. “Dan komen we vanzelf weer thuis.” Weer keek mijn broer op het kompas en wees in de richting vanwaar we kwamen.
We stapten verder. Af en toe kregen we een snoepje of dronken we van onze drinkbus. Soms ging ons pad omhoog of moesten we een ommetje maken rond een grote struik of een scherp, groot rotsblok.
Het werd later, mijn broer en ik werden moe. Maar we zeiden het niet. We vroegen alleen nog een snoepje. En nog één.
We stapten nog een eindje verder. Mijn vader schilde de laatste appel met zijn zakmes en verdeelde de partjes.
Het moest echt al laat zijn nu, het werd al een beetje kouder. Maar het huisje zagen we nog niet. We werden een beetje ongerust. “Kijk nog eens op je kompas. Lopen we nog mooi naar het zuiden?” Dat deden we.
Het werd zelfs al een beetje donker. “Kom, sneller we moeten er nu echt wel bijna zijn.” Een zaklamp, daar hadden we niet aan gedacht.
We dachten aan mijn moeder en zussen die wel heel ongerust zouden zijn. Zouden ze al gegeten hebben? Bleef er nog iets over voor ons? Zouden we in het bos moeten slapen wanneer we het huisje niet terug zouden vinden? Wie zou ons komen zoeken?
We liepen nog een beetje sneller. De rugzakken wogen niets meer, alles was op. Maar onze voeten waren moe.
En toen zagen we een lichtje, het lichtje van het huisje. Het was nog net niet helemaal donker.

Winter
Het is officieel nu: de winter is begonnen. De bloembollen zijn geplant, het winteruur is een feit, mijn warmste deken ligt weer op mijn bed, je moet werken tot het donker is én de vogels hebben hun weg naar de vetbollen en notenslingers aan mijn terras gevonden.

vrijdag, oktober 24, 2003

Koud (2)
Als je uit de vrieskou binnenstapt denk je nog: “Hmm, lekker warm…” Je trekt je jas uit, en je fleece, die je nog niet vastmaakte in je jas. Je zet je pc aan, kijkt naar je laatste notities van gisteravond en klikt je tekst open. Je hebt net twee regels geschreven als je het vage gevoel hebt dat het toch niet zo heel warm is in je bureau. Je schenkt er verder geen aandacht aan en tikt nog drie regels. Je kijkt je mail na, doet de agenda open en schrijft nog vijf regels. En dan weet je het: het is koud in je bureau. Je staat op, gaat naar de verwarming en legt je hand er op. Koud. Je draait aan de knop. Open, helemaal. Geen verwarming vandaag. Je gaat naar beneden, maakt jezelf een kop thee. Je legt je handen om de warme kop. Je neemt je voor je fleece pas aan te trekken als je écht bevriest.

donderdag, oktober 23, 2003

Koud
“De dood is een koude hand,” zei ze plechtig.
Ze hield haar ijskoude hand tegen mijn wang.
Ik huiverde.
Ze lachte.
Soms vond ik haar wreed, maar ze was ook grappig, en lief.
Ze was mijn vriendin.

Domme dingen
Soms doe ik domme dingen. Zoals gisteravond. Laat.
“Kijk, mijn trein heeft een half uur vertraging.”
“Oh, nee, zullen we samen wachten? Zullen we nog iets gaan drinken? Wil je met onze auto naar huis gaan? Wil je blijven slapen?”
“Neeneenee!”
Ik wilde het alleen maar zeggen, daarna mochten ze ophoepelen, naar huis, gaan slapen, géén medelijden hebben, niet schuldig voelen.
Ik red me wel.
Volgende keer vertel ik niet over treinen en vertraging.

woensdag, oktober 22, 2003

Tegen
Er is afstand
en er is nabijheid – bijna
Er is verlangen
en er is voldoening – bijna
Er is vol
en er is leeg – bijna
Er is hoop
en er is wanhoop – bijna
Er is verwarring
en er is duidelijkheid – misschien

Woorden
die ik altijd verkeerd schrijf:
- enigszins
- sowieso
- interessant, interesseren
(tot mijn moeder me op mijn twaalfde vertelde dat ik dat toch wel juist zou moeten schrijven, ik studeerde immers Latijn en interessant was niets meer dan inter en esse)
- seks
- nochtans
Morgen dictee...

dinsdag, oktober 21, 2003

Gaatje
Toen ik mijn nieuwe truitje voor het eerst aantrok, zag ik het pas. Er zat een gat in de naad van mijn linkermouw. Dat gaatje verklaarde meteen ook waarom ik zo’n mooi truitje nog kon vinden in de uitverkoop, dacht ik. Ik zuchtte. Ik zag mezelf al in de weer met naald en draad. En daar heb ik een hekel aan. Maar om een nieuw truitje niet te dragen omdat er een gaatje in de mouw zit, vond ik ook zonde.
Ik bestudeerde het gaatje beter. Het was niet zomaar een gat, de randen waren gestikt. Ik keek naar mijn rechtermouw. Hetzelfde gaatje, aan de naad. Toen wist ik het: duimgaatjes. Nu komen ze me van pas, die gaatjes, ik heb geen handschoenen nodig en toch blijven mijn handen heerlijk warm. Alle truien zouden duimgaatjes moeten hebben.

maandag, oktober 20, 2003

Gom
Langzaam gomt hij zichzelf uit; zijn handen, zijn mond, zijn ogen, zijn oren. Bijna is hij helemaal van het plaatje verdwenen. Bijna is hij niet meer te zien, voelen, ruiken of horen.
Maar hij vergeet dat de draden die hem met de rest van het plaatje verbinden niet uit te gommen zijn. Zelfs knippen helpt niet. Op één of andere manier blijft hij altijd een deel van het plaatje. Of hij wil of niet.

Les
“Ik wil je nooit meer zien! Jij komt niet meer naar mijn les!” De muziekjuf is kwaad. Evelien weet niet goed wat ze mis deed, maar het moet iets vreselijks zijn geweest. En wat ze volgende week moet doen, daar maakt ze zich nog meer zorgen over. Ze kan niet zomaar in de muziekles verschijnen, dat is duidelijk. De juf zei het duidelijk: “nooit meer”, “zien” en “mijn les”. Zou ze net voor de les begint de klas kunnen uitglippen en op de gang wachten tot de muziekjuf weer buitenkomt? Maar gaan de andere juffen haar dan niet zien?
De hele week breekt Evelien er haar hoofd over. Ze dubt, bespreekt het met haar vriendinnen en luistert naar hun voorstellen. De dag voor de muziekles heeft ze een geniale ingeving. Eindelijk. Ze zou ervoor zorgen dat de juf haar niet hoeft te zien, niet de echte Evelien, en toch zou ze naar de les gaan. Die keuze heb je immers niet in de lagere school.
’s Morgens neemt Evelien een pruik met blonde krullen uit de verkleedkoffer en stopte die in haar boekentas. Net voor de muziekjuf de klas binnenkomt, zet Evelien de blonde krullen op haar bruine haren. Ze is er niet, de juf hoeft haar niet echt te zien.
En toen stuurt de juf haar toch naar buiten, mag ze de les toch op de gang doorbrengen.

vrijdag, oktober 17, 2003

Rood
Zes rode bekertjes staan er nu op mijn bureau. Ik moet de zes bekertjes en hun inhoud redden. Ze waren in gevaar, ze moesten dringend in veiligheid gebracht worden. Bij mij is het veilig. Dat vond H. toch. Hij bracht zijn kostbare bezittingen één voor één naar mij. Of ik er wilde op passen tot de storm geluwd is?
Natuurlijk wilde ik dat. Bij mij stormt het niet. Ik ben zowat de enige persoon hier die ontsnapt aan de wind en het water.
Toen H. me zijn bekertjes bracht, was de schade eigenlijk al niet meer te overzien. Het was duidelijk dat zijn allerdierbaarste bezit de storm niet zou overleven. Het was redden wat er te redden viel. Voorzichtig knipte hij scheuten van zijn plant. De plant die voorheen een groen gordijn had gevormd: de takken en blaadjes stortten zich van boven op de kast tot op de grond en kronkelden daar nog twee meter verder. De plant zou de storm niet overleven. H. deponeerde de scheuten in rode bekertjes, gevuld met water. Daarvoor moet ik nu zorgen, tot iedereen hier verhuisd is, geen kasten meer versjouwd moeten worden en het gevloek opgehouden is.
Wanneer de scheuten wortels krijgen, dan mogen ze aan een nieuw leven beginnen, op de nieuwe plek van H.

Gehoord*
“Ik haat het om naar 't toilet te gaan. Het stinkt en het is vies.”
*Op de damestoiletten

donderdag, oktober 16, 2003

Vraag
Moest ik hetzelfde stuk over hetzelfde onderwerp niet vandaag maar vorige week, of vorige maand hebben geschreven, hoeveel zinnen/woorden/letters zouden dan dezelfde zijn? En zou het stuk ook beter zijn, wanneer ik het vorige week zou hebben geschreven? En volgende week? Hoe zal ik het stuk dan uitschrijven? Anders? Beter? Slechter?

Einde
“Mama, ik wil naar het einde van de zee.”
“De overkant van de zee?”
“Nee, het einde. Daar waar er geen zee meer is, daar waar de zee stopt.”
“Er is geen einde, jongen. De golven stoppen nooit, altijd is er weer een nieuwe golf. Altijd is er een nieuwe zee, de hele aarde rond.”
“Ik wil naar het einde.”

maandag, oktober 13, 2003

Rit
Het hielp niet. De man zou me terug brengen naar de stad. Dat ik ook met de trein kon gaan, of zelfs met de bus, dat ik het niet erg vond om te wachten, dat het absoluut niet nodig was dat hij me bracht, dat hij nog niet had gegeten. Alles wat ik inbracht tegen zijn voornemen was tevergeefs. De man bracht me terug naar de stad.
De man reed voorzichtig en oplettend. Hij was een heer in het verkeer. Onderweg praatte hij honderduit, maar ik had niet de indruk dat zijn aandacht verslapte.
Tot we de stad wilden inrijden. De weg was versperd, ik stelde voor om aan de volgende lichten de stad in te rijden. Hij praatte en reed verder. “Hier naar links,” zei ik toen hij dreigde rechtdoor te gaan. Net op tijd draaide hij naar links. Maar hij ging niet links, hij draaide terug. Op goed geluk nam hij de eerste straat rechts. Ondertussen zweeg hij. Hij zou me geen verhaaltjes meer vertellen.
Ik herkende het pleintje en dacht dat de weg rechts ons wel op de juiste plek zou brengen. Daarna links. “Dan komen we terug op de ring,” bracht hij uit. Hij wees naar rechts. “Nee, links,” en ik wees naar links.
Bij elke meter die we vorderden, werd de man onzekerder. Links, rechts, rechts, links. Ik stuurde hem naar de juiste plek. Hij was onder de indruk van de tientallen voetgangers op de stoep en midden in de smalle straten. De fietsers die hem langs alle kanten voorbij zoefden, deden hem angstig om zich heen kijken. De man kwam amper vooruit.
We hadden de juiste plek bereikt. Ik stapte uit en bedankte hem uitgebreid. “Nu moet je hier naar rechts en dan dezelfde weg terug.”
Ik hoop maar dat hij ook uit de stad raakte.

Straat
“Kan u mij zeggen waar we de Savooiestraat kunnen vinden?”
Ik wist niet dat Leuven ook straten had die naar kolen genoemd zijn. Niet-begrijpend kijk ik het Nederlands paar aan. In hun handen houden ze een kaartje geklemd.
“Welke straat bedoelt u?”
“Savooiestraat, “ klinkt het weer, nu een tikje aarzelend.
Er begint me iets te dagen.
“Ooh, de Savoyestraat.* Dan moet u naar beneden en dan vindt u de straat aan uw rechterkant. Als ik me niet vergis is er een tassenwinkel op de hoek.”
Nederlanders, het moet niet gekker worden.
* spreek uit: Savwastraat

vrijdag, oktober 10, 2003

Tent
Ik wist wel dat ze er waren, vanuit de verte hoorde ik geroezemoes en gezoem. Maar ik zag ze niet, de honderden studenten om me heen. Het was net alsof ik mijn tentje had opgeslagen midden in het studentenrestaurant. Ik hoorde vage geluiden maar zag niets. Het enige wat tot me doordrong waren de woorden van het boek. Ik was er wel, maar stond buiten het plaatje.

Fiets
Ik had het altijd al geweten. Ooit moest het gebeuren, ontsnappen in een stad als Leuven was onmogelijk. Mijn vier studentenjaren had hij wonderwel overleefd, mijn fiets. Maar ik wist wel dat ik me nog steeds in de gevarenzone bevond, zolang ik me in Leuven bleef verplaatsen met de fiets.
Twee jaar geleden was het zo ver. Ik wilde op mijn fiets stappen na een werkdag, maar vond mijn fiets niet terug in de fietsenstalling. Hoe kon het ook anders: een niet-beveiligde fietsenstalling, vrij toegankelijk maar niet zichtbaar vanaf de straat.
Gelaten toogde ik naar het politiekantoor. Ik ging dat niet zomaar laten gebeuren. Een verveelde politieagent luisterde naar mijn verhaal en noteerde. Ik kreeg een formulier mee waarop ik officieel verklaarde dat mijn fiets gestolen was. Veel hoop had ik niet, zo realistisch was ik wel.
Enkele uren later, tussen waak en slaap, speelde de film van die dag zich nog een keer af achter mijn ogen.
En toen wist ik het: mijn fiets was niet gestolen, mijn fiets stond aan de bibliotheek. Ik was met de fiets naar de bibliotheek gegaan maar te voet teruggekomen.
Het lef om mijn aangifte bij de politie ongedaan te maken had ik niet, maar mijn fiets gaan halen, dat deed ik wel.
(Jaha, ik deed inspiratie op bij Merel.)

woensdag, oktober 08, 2003

Nee
“Ga je mee?”
Anne steekt gebiedend haar hand uit.
Bijna grijpt Karen Anne’s hand. Omdat ze dat altijd doet, omdat ze altijd hand in hand over straat lopen. Maar nu gaat dat niet.
Karen strijkt een verloren pluk haar uit haar gezicht. Zo kan ze de uitgestoken hand negeren. Uitstel, ze weet het.
Anne is zich schijnbaar nergens van bewust. Ze tettert vrolijk verder.
Karen kan Anne niet vertellen dat ze niet mee wil, dat ze niets te zoeken heeft in dat restaurant, dat ze de vriend van Anne niet wil zien, dat dat pijn doet om hen samen te zien. Haar vriendin en haar ex samen.
“Ik moet nog naar de bank,” brengt Karen uit.
“Is goed, dan zie ik je morgen,” doet Anne nonchalant.
Ze plant een kus op Karen’s wang.
Het lijkt alleen maar gemakkelijk.

Twee mannen
“Morgen moeten we naar een babywinkel.”
Even bleef het stil.
“En wat ga je daar kopen?”
“Euhmm, nog niets eigenlijk. Ze gaan ons daar uitleggen wat we allemaal nodig hebben. Drie uur hebben ze daar voor uitgetrokken.”
“Drie uur?”
“Drie uur.”
“Tja, het is voor een baby hé, die heeft zijn hele leven nog voor zich. Als je die drie uur met dat leven vergelijkt, dan is dat eigenlijk nog niets.”

dinsdag, oktober 07, 2003

Rijk
Vijftien Euro had ik bij elkaar gespaard. Ik voelde me rijk. Na drie jaar boeken kopen in bijna altijd dezelfde winkel was mijn klantenkaart vol. Nu kon ik me zomaar een boek aanschaffen voor niets. Niet meer dan vijf Euro zou ik uit eigen zak betalen, nam ik me voor.
Dagenlang keek ik uit naar mijn uitstapje naar de boekenwinkel. Het mocht pas als het terug wat kalmer was, als ik mijn deadline had gehaald. Als beloning. Snuffelen tussen de boeken, de geur van nieuwe bladzijden vol inkt opsnuiven, tientallen achterflappen lezen en dan uiteindelijk dat ene boek vinden dat me dagenlang zou boeien. Iets luchtig moest het zijn, maar niet té, het moest boeien, stof tot nadenken geven en vooral goed geschreven zijn. Ik keek er naar uit, naar mijn snuffeltocht.
Maandag was het zo ver. Ik las tientallen achterflappen, constateerde dat ik al heel wat boeken had gelezen, wikte en woog. Ik maakte een lijstje: dat boek of die roman, of die thriller, en dat ene boek helemaal onderaan sprak me ook wel aan. Ik rekende, wilde me echt aan mijn vijf Euro houden.
Stilaan voelde ik dat het me niet zou lukken. Mijn lijstje werd korter, een aantal boeken viel af. Maar er bleven er nog te veel over. Dat ene boek, dat wilde ik echt graag lezen. Maar was dat niet te zwaar? Ik had toch behoefte aan iets lichters? En het luchtige boek, zou ik dat niet te snel helemaal verslonden hebben? Genot moet je rekken. Ik zuchtte luid.
Ik kwam er niet uit. Het werd én het lichte én het zware boek. Ik betaalde zeventien Euro.
Een onbeperkt bedrag spenderen in een boekenwinkel en daarna onbeperkte tijd om de oogst te lezen, daar droom ik van.

maandag, oktober 06, 2003

Boog
Geconcentreerd nam de jongen de boog in zijn handen. Linkerhand in de welving van het hout, rechterhand aan de pees. Voorzichtig legde hij een pijl klaar. Daar waar de pees groen was, klikte hij het achterste deel van de pijl vast. De twee zwarte vleugeltjes tegen het hout, het roze hautain aan de buitenkant. Hij nam de pijl tussen wijs- en middelvinger en legde zijn bovenste vingerkootjes tegen de pees. De jongen wierp een blik op de gele, rode en zwarte vlakken voor hem. Daar, helemaal in het midden, daar zou zijn pijl terecht komen. Hij wist het zeker.
Het puntje van zijn tong glipte tussen zijn lippen door. Eén oog op de pijl tussen zijn vingers, één oog op de kleuren voor hem. Hij spande de boog verder aan. De pijl vormde een volmaakte horizontale lijn. Niets bewoog nog aan hem, volkomen bewegingloos wachtte hij op het enige juiste moment.
Plots maakte hij zijn vingers los van de pees. De pijl schoot weg. Zijn rechterhand stootte ongewild tegen zijn gezicht. Met een kleine plof boorde de pijl zich in de veelkleurige cirkels. De buitenste cirkel.

Keuteljacht (de) (gew.) 1 hoop woelige kinderen 2 kriel van vruchten.

donderdag, oktober 02, 2003

Stem
Soms denk ik, schrijf het toch gewoon! “Nee,” spreekt het stemmetje in mijn hoofd me streng toe. “Hou die druk toch weg, je hebt genoeg andere druk nu.” En ja, die andere druk is best groot, het stemmetje heeft gelijk.
Maar als ik een meisje doodserieus hoor zeggen dat het water vol haaien zit en dat meisje daarna toch lachend in het water springt, dan flitst mijn blog door mijn hoofd. Of die keer, toen er opeens een bloedmooie zin in mijn hoofd rondhing, toen dacht ik, daar zou ik iets moois mee kunnen maken. Maar toen was er weer dat stemmetje. En die andere druk. Nu is de zin weg.
Ja, ik mis het wel af en toe. Maar nee, het kan nu niet.
Misschien in november ofzo. Wanneer die andere druk verleden tijd is.

En nu heb ik het toch gedaan.