TwweeT en de kleine dingen

donderdag, juli 31, 2003

Verleden
"En jij woont samen, of alleen, dat kan ook natuurlijk."
De jongen gluurde in mijn plastic tas van de Match: een venkel, een courgette, een paprika, kauwgom en een liter drinkyoghurt.
Het was jaren geleden dat ik hem zag, een oud jeugdvriendje. Maar plots, aan het station, stond hij daar. Een enthousiast "Dag Nele!" en een kus, alsof er niets veranderd is. In vijf minuten tijd vertelden we elkaar over ons huidige leven. Dat ik alleen woon, werk in L. en op zoek ben naar iets nieuws. Dat hij les geeft in een lagere school, nu vakantie heeft, samenwoont met zijn vriendinnetje én gaat trouwen. Gaat trouwen. Hij, de flierefluiter. Maar ik ben blij voor hem, hij zag er gelukkig uit.

Vensterbank
We liepen op de toppen van onze tenen door de gangen, de laatste weken. Spreken deden we amper, dat zou teveel lawaai maken. Maar aan het raam hier net om de hoek, hielden we even halt, elke keer. We gluurden naar de vensterbank, buiten. Dat was niet zo eenvoudig, iemand had aan de binnenkant een schilderij van een trieste piëta op de vensterbank gezet. Dat schilderij had een eigen, belangrijke functie: nieuwsgierige ogen weghouden van én rust gunnen aan het gebeuren op de vensterbank, buiten dan. We keken in stilte, heel even. Telkens zagen we hetzelfde tafereel, er zat geen evolutie in.
Onze moeite en nieuwsgierige blikken waren vergeefs. Het nest is verlaten, het schilderij staat terug bij de tientallen andere piëta’s in de gang. Een hoopje takjes en één veertje, dat is alles wat er rest van het nest. De duiven zijn verdwenen, de twee eitjes liggen beneden, in de tuin van de buren. Stuk.

woensdag, juli 30, 2003

Zonder titel
Weken heb ik er naar uitgekeken. Naar het geluid. Het gevoel. Regen die zachtjes tikt op mijn paraplu, een grijze hemel boven me, en ik die niet nat word. Geborgen, knus.

maandag, juli 28, 2003

Gesprek
Eén op drie gesprekken kent in deze periode van het jaar volgend verloop. Een kleine variatie op dit thema is mogelijk.
Eerst krijg je zinnen voorgeschoteld als: “Het was er prachtig, en o zo rustig. Het was er helemaal niet duur en de mensen waren heel gastvrij.”
Of:
“We hebben veel gewandeld daar, de natuur was er heel apart. En de zee, manmanman, a-dem-be-ne-mend, zo helder.”
Of:
“We gaan naar Spanje. Nog twee weken, en dan zijn we weg. Hopelijk is het goed weer.”
Of:
“We hebben een vijfsterrenhotel geboekt. Voor die ene keer kon dat wel, vonden we.”
En:
“Ik kijk er zo naar uit, ik ben er echt aan toe, aan vakantie.”
Tenslotte:
“En wanneer ga jij op vakantie?”
“Ik ga niet op vakantie.”
“Oh.”
Einde gesprek.

Watermeloen
Watermeloen en ik, dat is een ideale combinatie. Watermeloen is voor mij hét zomerfruit bij uitstek. Sappig en zoet. Dorstlessend, amper plakkerig. Apart van kleur en vooral: vol nostalgie.
Watermeloen zorgde voor de prachtigste taferelen, vroeger aan tafel. Eerst was er het gevecht tussen de watermeloen en mijn vader. Hij legde het gevaarte – kleine watermeloenen kwamen bij ons niet op tafel, mijn vader had een groot gezin vond hij, en grote gezinnen verdienen alleen grote watermeloenen – op een plank , klemde de meloen tegen zijn buik en hakte de vrucht onder luid gekreun in tweeën. Ademloos keken we toe. Overigens gebruikte mijn vader hiervoor nog net een gewoon mes, een bijl leek hem toch iets te drastisch.
Daarna was het de beurt aan mijn moeder. Onder luide toejuichingen verdeelde ze één helft in kleinere stukken. Voor ieder één stuk. De toejuichingen waren geen echte toejuichingen. Nee, het waren uitingen van jaloezie en egoïsme. Allemaal wilden we zoveel mogelijk van het middelste van de meloen, dat was immers het zoetst. Op de verdeling van de stukken werd nauwgezet toegekeken.
Toen we allemaal een stuk hadden, volgden fase drie en vier: het eten van de meloen ging steevast gepaard met pitspuwgevechten – tenminste als we buiten aten. Alle vier spuwden we de zwarte pitten weg, om het verst. Kreten van teleurstelling en van triomf volgden elkaar in snel tempo op.
Naarmate de gevechten vorderden en de watermeloen verorberd werd, toverden we eens stralende, groen glimlach op ons gezicht: van oor tot oor, en soms nog verder ook. De gevolgen waren duidelijk: watermeloensap van oor tot oor, druipend over onze vingers, handen en armen.
Tenslotte fase vijf: de minst leuke maar wel onontbeerlijk: het wassen van gezicht, handen en armen.

zondag, juli 27, 2003

Geslacht
Groene Boekje, pagina 487

kut-ten-kop, de (m.), kut-ten-kop-pen.
bij voorbaat mannelijk

kut-wijf, het.
niet vrouwelijk

Zeventien
De kussensloop van mijn logeerbed heeft een nummertje. Dat ontdekte ik net, toen ik hem na een logeerpartijtje opnieuw streek. Zeventien staat er, in kleine, rode cijfers. Iemand heeft de sloop heel minutieus voorzien van een katoenen etiketje. Ik weet niet wie, maar wel waarom.
In een rusthuis heeft je kamer een nummer, en jij ook. Al jouw spullen dragen dezelfde nummer. Zeventien. Ooit woonde mijn grootmoeder in kamer zeventien. Haar handdoeken droegen nummer zeventien, haar kussensloop droeg nummer zeventien. Zij was nummer zeventien.
Mijn grootmoeder is er al heel lang niet meer, maar op onverwachte momenten komt ze dichtbij. Niet als nummer zeventien, maar als mijn grootmoeder.

donderdag, juli 24, 2003

Zeven zaligheden op donderdagavond
1. Fontanel, Meir Shalev
2. stilte bij de buren
3. een lauw voetbadje met heerlijk ruikende olie
4. een lief telefoontje
5. Hard Candy, Counting Crows
6. vers gebakken cake
7. zonnebloemen op je tafel, waar je af en toe een blik op kan werpen

woensdag, juli 23, 2003

Brood
“Is er nog een lang wit brood?” vroeg een dame op leeftijd.
“Nee, we hebben niets meer. Alleen nog twee kleine roggebroodjes.”
De vrouw haalde haar neus op en trok een heel vies gezicht. Een gezicht dat je helemaal niet verwacht van een gedistingeerde dame op leeftijd.
“Nee, dank u.”
Ze draaide zich om.
Een kind van de oorlog, dacht ik. Ooit had ze vast te veel bruin brood moeten eten, omdat er niets anders was. Bruin brood, dat is voor arme mensen tijdens de oorlog.
“Geef mij maar een klein roggebroodje.”

dinsdag, juli 22, 2003

Logeren
Jasper vertelt honderduit. Over zijn fiets die stuk is, over zijn broertje dat hij lekker niet gaat missen, over zijn kamp in de boom waar zijn broertje niet mocht komen, zeker niet wanneer hij er niet zou zijn. Jasper heeft het druk, zoals altijd. Af en toe slaat zijn stem over. “Ma-maa, je gaat toch goed voor de konijnen zorgen wanner ik er niet zal zijn?”
“Ja, natuurlijk, Jasper.”
“Mama, ik wil met Stan ook een kamp bouwen. Nog groter dan thuis.”
“Dat moeten jullie samen beslissen hé. Straks kan je het hem vragen.”
Jasper gaat een weekje logeren bij zijn neefje Stan.
Alleen hun familienaam en leeftijd delen Jasper en Stan, verder liggen hun universums mijlenver uit elkaar.
Jasper is bruin geblakerd van het vele ravotten in de zon, Stan heeft een bleek velletje, hij verdiept zich in de Egyptische piramiden, vanuit de boeken en het internet weliswaar.
Stan vindt Jasper’s voorstel om een kamp te bouwen maar niets. Hij heeft een beter plannetje: hij wilt met Jasper gaan vissen.
Heel minutieus legt hij de werking van zijn hengel uit. Hij vertelt Jasper over de dobber, het aas en de vele knopjes. Jasper luistert aandachtig. Hij ziet het wel zitten, hij wil een dikke, grote vis vangen. Dikker en groter dan Stan ooit gezien heeft. Maar dat zegt hij niet.
De volgende dagen zitten de twee van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan de waterkant.
Ze bewegen niet.
Ze vangen niets.
Maar Jasper geeft niet op. Hij wil en zal een dikke, grote vis vangen.
De dag voor Jasper weer naar huis gaat lukt het hem eindelijk. Hij vangt een kanjer van een goudvis. Stan laat niet zien dat hij onder de indruk is.
Heel voorzichtig deponeren ze de vis in de emmer met water, die al vier dagen ongebruikt tussen hen in staat.
De volgende dag houdt Jasper een grote plastic zak voorzichtig tegen zich aangeklemd. Het hele eind naar huis klotst het water zachtjes. Jasper zit doodstil. Dat heeft hij nu wel geleerd.

maandag, juli 21, 2003

Rood
Het licht staat op rood. Ik sta als eerste in de rij. Bij de bakker naast me staat een lange rij, helemaal tot buiten. Opeens trekt iemand mijn portier aan de straatzijde open. Ik schrik en kijk naar de jongen (nee, geen man) die zijn hoofd door de deuropening steekt. "Dag zusje," klinkt het. Hij plant een kus op mijn wang. Ik staar hem verbouwereerd aan. Hij slaat de deur opnieuw toe. "Het is groen hoor!" vang ik op door het openstaande raam. Ik geef gas en rij weg van mijn broertje.

vrijdag, juli 18, 2003

Vechtpartij
Er werd gevochten buiten. Luid geschreeuw en gejank drong mijn slaapkamer binnen. De ene moest wel heel erg boos zijn op de andere. Wat er aan de hand was of wat er aan de basis lag van het hoogoplopende conflict kon ik alleen maar vermoeden. Ik had het idee dat er rake klappen vielen daar beneden. De partij die de klappen incasseerde moest felle pijnen lijden, er klonk luid gejank.
Toch was ik niet bang of ongerust. Ik deed zelfs de moeite niet om uit mijn slaapkamerraam te gluren. Ik kon zo ook wel raden wie de twee vechtersjassen waren; de kat van de buurman onder mij en de kat van de buren aan de overkant.

Spring
Uitdagend keek ze naar haar man. Hij schudde meewarig zijn hoofd maar hield haar niet tegen. Ze beklom de drie treden, nam een aanloop, voerde een volmaakte salto uit en belandde met een plons in het water. Ze schaterde het uit.
Wat zou de baby in haar buik daarvan gevonden hebben?

dinsdag, juli 15, 2003

Adem
Ik wachtte om terug te vertrekken. Onder me was een man naar de bodem gedoken. Ook de vrouw naast me wachtte tot hij weer boven kwam voor ze aan haar volgende baantje begon. Alletwee keken we naar beneden. Het leek alsof de man op de bodem zat, drie meter lager. Hij veroerde zich niet. Seconde na seconde tikte weg. De vrouw keek me verwonderd aan. "Hij blijft wel erg lang onder water hé." Beneden bewoog niets, geen arm, geen luchtbelletjes, geen been, geen teken van leven. Ik zag de vrouw naast me ongerust om zich heen kijken. Geen redders in de buurt. Aan het kinderbadje, daar stonden drie redders. De vrouw keek nog eens naar beneden. Seconde na seconde tikte weg. Niets, geen beweging, geen leven. De vrouw keek een beetje angstig, ze hees zich uit het water, wilde een redder gaan waarschuwen.
Net voor ze haar voet op de rand had gezet, kwam de man beneden in beweging. Hij maakte een forse armbeweging en zwom naar de andere kant van het zwembad, vijfentwintig meter verder, onder water.
Met één soepele beweging hees hij zich op het droge. Hij hurkte en bleef de volgende vijf minuten doodstil zitten, als een sfinx, alleen zijn ogen bewogen.

1964
"De vrouwelijke bedienden zullen na nieuwjaar in een afzonderlijk bureel ondergebracht worden ten einde toe te laten de geleverde prestaties te controleren."

maandag, juli 14, 2003

Gezicht
Vooraan zong een vrouw mooie Spaanse liedjes. Ze deed het met veel gevoel, het was mooi. Een eindje verderop in het publiek ontdekte ik een kennis van mijn ouders. Zij zag me ook. Ik lachte naar haar. Van oprechte verbazing gingen haar wenkbrauwen twee centimeter de hoogte in. Haar ogen lachten.
Een tijdje later keek ik opnieuw in haar richting. Ze trok haar mondhoeken naar beneden, haar onderlip schoof over haar bovenlip. Ze sperde haar ogen wijd open en knikte goedkeurend. Het was overduidelijk dat ook zij genoot van de muziek.
Ik lachte naar haar en wendde me terug naar het podium.
Tien minuten later keek ik opnieuw naar haar. Ze stak haar duim in de lucht, maakte een rondje van haar mond. “Goed dat jij hier ook bent,” las ik. Ik lachte opnieuw.
We hoefden helemaal niet dichter bij elkaar te zitten, ze maakte zo ook wel duidelijk wat ze me wilde zeggen.
Maar dat ik vele groeten moest doen aan mijn ouders, dat kon ze me zo niet vertellen. Dat raadde ik zo ook wel.

Zon
"Zal ik de zon eens terugkaatsen?" vroeg het jongetje.
Ik knikte.
Hij onblootte zijn melkwitte buik.

Onverwachte ontmoeting
Loop je een middagje doelloos rond in een stadje ver van hier – kom je een mede-logster tegen… Zo werd wachten wel heel erg aangenaam. Leuk terrasje, gezellige babbel. Bedankt Isabel!

vrijdag, juli 11, 2003

In de mate van Brussel
Straat in straat uit, rara in de trillingen
van het toeterend toeval. blijgezwind
stoep op stoep af, zon in zon uit, in de wind
van door elkaar roezemoezende geuren
en kleuren, een licht deuntje neuriënd
lap ik chaos en co onder mijn schoen.
krioelende pleisterpleinen maak plaats,
o rinkelende winkels met jullie voiles,
aktetassen met spoilers, kakmadams,
bedelhanden ruim baan, kijk hoe edel
ik de gang van de dood kan weerstaan.
Mark van Tongele

Eén jaar
Gestommel, gevloek, een grote mini-bus voor de deur. Ik hoor zware dingen vallen, de krakende trap van de zolder, hij die naar haar roept dat ze die laden wel kan dragen, "die zijn niet zwaar." Vandaag is het zover. Er wordt verhuisd. Nog één keer ga ik zwaaien naar mijn buren.

woensdag, juli 09, 2003

Zoeteminneke

Herinnering bij foto
We speelden kokeneteke, bouwden kampen, verkleedden ons, speelden schooltje, talloze gezelschapspelletjes, knutselden en één keer speelden we écht winkeltje.
Alle kinderen uit de buurt deden mee. We hadden al snel door dat winkeltje spelen niet zo eenvoudig was, het vroeg veel voorbereiding. Waar gaan we onze winkel maken? Wat gaan we verkopen? Wie wordt verkoopster? Wie beheert het geld? Waar halen we écht geld vandaan? Hoe duur moeten we de spullen maken? En vooral: hoe gaat onze winkel heten?
Minstens een volledige dag waren we bezig met de voorbereidingen alleen. We verzamelden zelfgemaakte confituur, vers fruit uit de tuin en kleine prullaria. We knutselden beeldige potjes met schelpjes, macramé-armbandjes en sierlijke vaasjes met gekleurd zout. We gingen op zoek naar het nodige meubilair: twee tafels - één waar we al onze winkelwaren op uit stalden en één voor de administratie – een kistje waar we het geld in konden bewaren - stiekem hoopten we heel rijk te worden, - enkele stoeltjes en een parasol.
Een plaats hadden we al snel: op de hoek van onze straat, bijna voor het huis van E. en M.: daar kwamen veel mensen, dachten we.
’s Avonds waren alle voorbereidingen getroffen, met een gerust hart konden we gaan slapen. Alleen één essentieel ding hadden we nog niet: een naam.
Gelukkig had iemand die nacht een geniale ingeving: onze winkel zou “’t Spotteke” heten. We maakten een groot spandoek en bevestigden dat aan de parasol.
Om half twee ging “’t Spotteke” eindelijk open. We installeerden ons, iemand achter de kassa, iemand achter de “toonbank” en alle andere kinderen er om heen.
Druppelsgewijs kwamen de klanten. De ouders van buurmeisje A., de vader van buurjongen B., de moeder van buurmeisje C en ook onze ouders. Meestal kochten de ouders één van hun prullaria terug voor 5 BEF of 20 BEF, voor de héle mooie dingen.
En toen werd het stil. Er kwamen helemaal geen andere klanten.
We hielden het twee uurtjes vol, winkeltje spelen. Een winkeltje zonder klanten is niet leuk, wisten we toen. En rijk zijn we er ook niet van geworden.

maandag, juli 07, 2003

Beschrijving
N : « Beschrijf ze nu eens ? »
S : « Euhmmm… ze is blond, ze heeft kort haar. »
N : « Mmmm »
S : « Pffff… »
N : « Welke kleur hebben haar ogen ? »
S : « Euhmm… *denkt lang na* donker, bruin. »
N : « Aha »
S : « En… euhm, dat is moeilijk hoor. »
N : « Hoe groot is ze ? »
S : « We zijn ongeveer even groot. Nog iets ?»
N : « Op wie lijkt ze ? Zie je zo iemand ? »
S kijkt om zich heen.
S : « Nee, niemand die op haar lijkt. Maar haar moeder lijkt erg op haar. »
N blijft belangstellend kijken naar S.
S : « Pfff, ik weet het niet meer hoor. Maar ik zie haar graag, héél graag. »

Passante
Ik ken haar. Ik weet niets van haar. Ze heeft lange, bruine rasta’s, een smal gezicht en amandelvormige, bruine ogen. Ze fietst door de stad. Achter op haar fiets is een luxe-kinderzitje gemonteerd. Ze is triest, altijd. Ze is jong, maar heeft al een heel leven achter de rug. Een leven met pijn en verdriet. Soms zie ik haar op een bankje in het park, of in het station. Ze kijkt dromerig voor zich uit. Even vergeet ze haar zorgen.

vrijdag, juli 04, 2003

Vreemd(2)
wMijn toetsenbord doet raar. Bijna alle letters doen het
weer. Alleen de w
, die doet nog raar. Een
w is automatisch een w
en een enter. Een enter
w, zo dus, is een
w en een enter. Het
went maar sommige dingen
worden onmogelijk: inloggen op msn bijvoorbeeld. Of mijn mail lezen. Mijn pas
woord bevat een w
, onmogelijk om dat helemaal in te tippen dus. Geen mail en geen msn voor mij dit w
eekend.

Vreemd
Vanmiddag kocht ik iets waarvan ik niets afweet.
Ik stapte een gerenommeerde muziekwinkel binnen en wandelde recht naar de kassa. Voorbij tientallen gitaren en versterkers en een verkoper die heel minutieus een elektrische gitaar oppoetste. Een beetje verderop vertelde de ene verkoper tegen de andere over de zus van Ronny Mosuse. Ik durfde slechts heel af en toe een blik werpen op de gitaren. Dat zijn vreemde dingen voor mij. Nog nooit heb ik zulke dingen bepoteld, laat staan er muziek mee gemaakt.
“Wat kan ik voor u doen?”
Een vlotte verkoper stapte op mij af, hij had mijn onwennigheid opgemerkt.
“Ik zoek drumstokken, maar ik ken er niets van.”
Meteen gaf ik me helemaal bloot.
“Oh, dat is niets, ik ook niet.” Waarop een hele uitleg volgde, de grapjas.
Hij raadde mij aan de meest gewone, meest gebruikte stokken te kopen. Wanneer ze niet zouden bevallen, kon de nieuwe eigenaar ze nog steeds komen ruilen. Goed idee.
Sinds vanmiddag liggen er hier twee stokken te blinken op mijn bureau. Stokken die mijn ogen uitsteken, die steeds meer vragen bij me oproepen.
Waarom gaf de verkoper mij stokken met houten bolletjes, en niet die met plastieken bolletjes? Hij noemen de échte drummers die bolletjes? Uit welke houtsoort worden drumstokken doorgaands gemaakt? Uit welke houtsoort zijn deze stokken gemaakt? (Voor de kenners: “Vic Firth the perfect pair” American classic 5A) En tenslotte: stinken alle drumstokken zo?

Appelflap
“Bij die bakker hebben ze hele lekkere appelflappen,” zei vriendin E. “De beste die ik in Leuven al gegeten heb.” Zo af en toe hou ik wel van een appelflap. Maar mijn smaakpapillen zijn niet weg van alle appelflappen. Van bladerdeeg-appelflappen moeten ze niets hebben, die vinden ze niet lekker. Veel te vet, een geknoei met deeg dat in schilfers uit elkaar valt, nee, daar hebben ze het niet zo op begrepen. Een appelflap in gewoon deeg daarentegen, met veel appel en een snuifje kaneel, daar zijn die smaakpapillen van mij weg van.
Als vriendin E. beweert dat de appelflappen heerlijk zijn bij die bakker, dan behoren ze vast tot de categorie “verwennen-mijn-smaakpapillen.” Daarom is ze toch mijn vriendin?
Het viel tegen. Ze verkochten er alleen bladerdeeg-appelflappen.
Ik was diep teleurgesteld in vriendin E.

woensdag, juli 02, 2003

Stil
De trein stopte in een klein stationneke. Dat was zo voorzien. Ik keek amper op en las verder. Het duurde lang voor de trein weer vertrok. Ik maakte me geen zorgen, ik las verder. Er zat niemand bij me in de wagon, ik had alle bankjes en tafeltjes voor mij alleen.
Nog steeds vertrok de trein niet. Het was stil. Af en toe bliezen de verluchtingsgaten koude lucht naar binnen. Dan stopte de blazers en was de stilte compleet. Ik opende het raampje en keek naar buiten. Ik kon niets verdachts opmerken. Langzaam kwam er een donkere lucht dichterbij.
We stonden nog steeds stil. Ik las mijn boek.
Een kwartier later kwam de treinbegeleider langs. De locomotief was stuk. Ik vulde een kruiswoordraadsel in.
“Het zou nog een kwartiertje duren,” vertelde de begeleider. We stonden al drie kwartier stil. Ik belde naar mijn afspraakje, vertelde dat ik hopeloos te laat zou komen.
Op het spoor naast ons reed een trein voorbij, in de richting van onze bestemming. Ik las nog een beetje verder.
Het begon te regenen, erg hard. Ik stak mijn handen uit het raampje en liet ze nat worden.
“Er is een nieuwe locomotief onderweg,” zei de treinbegeleider. Nog tien minuten en we konden vertrekken. We stonden al een uur stil. Ik had geen zin meer om mijn boek te lezen.
Ik stak mijn hoofd uit het raampje. Ik zag andere hoofden uit raampjes, verder niets.
Op het spoor naast ons reed een locomotief. Onze locomotief vertoonde al een uur en een kwartier geen tekenen van beweging.
“De locomotief is er bijna,” zei de begeleider een kwartier later. “Hij moet eerst naar het volgende station om van spoor te wisselen.”
Ik probeerde nog een bladzijde te lezen. Ik stak mijn hoofd uit het raampje en zag de locomotief op ons spoor in onze richting rijden. We waren weer een kwartier verder.
Eindelijk blies de treinbegeleider op zijn fluitje. De trein sjokte zachtjes verder richting bestemming. We waren ruim twee uur verder.

dinsdag, juli 01, 2003

Herfst
Ik had een herfstig gevoel vanmorgen. Overslapen, een verwaaid hoofd, een koel windje, dikke regendruppels en overal gele blaadjes op het voetpad. Alsof de zomer al voorbij was. Alsof die helemaal aan mij voorbij was gegaan.
Gelukkig waren er de gemeentewerker én de zon. Straaltje voor straaltje vocht ze zich naar voren, tot ze weer de volle aandacht van de wereldbevolking had. De regen verdween, de zon maakte de dag een beetje zomers.
De gemeentewerker was het niet eens met de herfstige aanblik van de straat. Blaadje voor blaadje greep hij met zijn grijptang. Hij deponeerde de blaadjes van de hagenbeuk in zijn vuilniszak op wieltjes. Het was een werk van lange adem, maar het loonde wel; achter hem was het trottoir piekfijn, geen blaadje herfst meer te bespeuren.