TwweeT en de kleine dingen

dinsdag, juni 29, 2004

Wereld
De wereld was wakker. Wij niet. De wereld was klaarwakker: er werd gespeeld, gelachen, gefietst, geschreeuwd en gevoetbald. Maar wij hadden daar geen boodschap aan. Onze wereld was niet groter dan de kamer. De kamer, het bed. Af en toe drong een werelds flard de kamer binnen. Het raam stond op een kier. De wereld deerde ons niet. Wij sliepen. Of we soezden. We hadden de wereld niet nodig. Maar de wereld bezorgde ons toch een glimlach.
Ma-ia-hii
Ma-ia-huu
Ma-ia-hoo
Ma-ia-haa
Drie meisjes liepen door de straat. Ze zongen, mooi in koor.

maandag, juni 28, 2004

Verleden
Mensen van lang geleden overal om je heen. Een knikje hier, een goedendag daar. En af en toe een praatje. “Hoe is het met jou? Wat doe je nu? En waar wonen jullie?” Merken dat er weinig veranderd is. Merken ook dat er weinig belangstelling is, échte belangstelling. Merken dat je dat eigenlijk niet zo erg vindt. Het verleden achter je laten.
Tot je op het grasveldje een meisje uit je oude dorp ziet zitten, een baby in de armen, aan de borst. Je beseft dat je verleden al een tijdje achter je ligt, dat je hiervan al die tijd geen vermoeden had. Je vraagt hoe het met haar is, en zij wil weten hoe het met je gaat. Er is interesse, voor het eerst die dag. Méér dan baby-interesse.

Beloning
Ik pufte een beetje uit en wandelde langzaam terug naar huis. Eén rondje en een beetje had ik gelopen, ik was best een beetje trots op mezelf. Een schouderklopje, een beloning, dat had ik wel verdiend, vond ik. Maar het zou een beetje gek zijn om mezelf op de schouder te kloppen. Dat deed ik maar niet.
Ik wandelde langs de rozen, de kortste weg naar huis. En daar bood de beloning zich zomaar aan. Ik had ze maar te plukken. Vijf donkerrode bosaardbeitjes, net over het slootje. Ze smaakten zomers, en een beetje naar vroeger, naar de Ardennen. Een ideale beloning na een stukje hardlopen.

woensdag, juni 23, 2004

Stormpje
Ik zat net terug achter mijn bureau. Ik had een bezoekje gebracht aan de buren, via het voetpad, maar lang was ik er niet gebleven. Drie regels tikte ik, en dan hield het op. Een donderend geraas, drong zich naar binnen. Ik keek uit het raam. De stelling. We keken elkaar aan, en spurtten naar buiten. De stelling stond niet meer mooi voor het gebouw. Op straat was het een wirwar van houten planken, ijzeren stellages, meters hoog. Ergens in de diepte ontwaarden we een auto. Drie geparkeerde wagens aan de overkant waren herleid tot schroot. Glas was overal rondgestrooid. De chauffeur, flitste het door me heen. Die was in orde. Lijkbleek, maar heel, stond hij aan de kant. We tuurden onder de ravage: geen fietsers, geen voetgangers. Wat een geluk, dacht ik.
Brandweer verwittigen, politie verwittigen, en wachten. Meer konden we niet doen.

dinsdag, juni 22, 2004

Ochtend
Het was stil, op het gekwetter van de vogels na. Witte mist steeg op van de vijver. De zon stond in lichterlaaie en kleurde de wereld oranje. Het rook naar natte aarde en jong groen. Regen. En linde, overweldigende linde. Zo veel linde dat het pijn deed.

maandag, juni 21, 2004

Schoon
Zeggen dat het huis schoon was, zou een understatement zijn.
Het was er opgeruimd, netjes, brandschoon. Smetteloze vloeren, ramen en kasten, geen verdwaalde brieven op de tafel, nergens overbodige prullaria. De muren leeg, op één blinkend, modern schilderij van New York na. Geen foto’s. Het leek alsof er niet geleefd werd in huis.
Ik durfde er ook niet te leven. Bang teveel plaats in te nemen, bang om ook maar één korreltje zand achter te laten op het tapijt, op de vloer. Bang aanwezig te zijn.
Voorzichtig ging ik zitten. Knieën en voeten zedig naast elkaar. Mijn oog viel op het tapijt: de franjes leken wel gekamd, geen enkel exemplaar week af van zijn soortgenoten, allemaal lagen ze mooi in het verlengde van het tapijt. Toen ik opstond stapte ik over de franjes, ik wilde op geen enkele manier chaos brengen in de orde. Maar ik had het gevoel dat ik dat al deed, gewoon door er te zijn.
Met mijn gedachten bij de franjes en het gebrek daaraan in de rest van de kamer, luisterde ik naar de man. Ik noteerde wat ik moest noteren, vroeg wat ik moest vragen en vertrok wanneer ik kon vertrekken.

vrijdag, juni 18, 2004

Sla
“Mag ik de sla gewoon op je balkon droogzwieren?”
Bij gebrek aan beters zit de natte sla in een propere keukenhanddoek.
“Ja, alleen opletten dat de benedenbuurman niet buiten is.”
“Mag die dat niet zien dan?”
“Jawel, maar hij mag niet nat worden.”

Potje
“Als je het een plaatsje kan geven, dan wordt alles gemakkelijk.”
Bieke had de juf verteld over haar potje, en dat het potje haar leven zo moeilijk maakte. Maar de juf gaf haar weer moed. Een plaatsje zoeken, zo moeilijk kon dat toch niet zijn?
Dagenlang ging Bieke op zoek naar een plaatsje voor haar potje.
De eerste dag zette ze het in de keuken, tussen het brood en de pot choco. Elke dag opende ze het keukenkastje twee keer, één keer ’s morgens, voor het ontbijt en één keer ’s avonds, voor een laatste boterham met choco. Maar na twee dagen had Bieke geen zin meer in een boterham met choco, ’s morgens niet, en ’s avonds evenmin. Mistroostig keek ze naar haar potje. “Ik denk niet dat dit een goede plaats is voor jou,” murmelde ze tegen het potje.
Even twijfelde ze.
De juf had ook gezegd dat ze moest werken aan het potje. Misschien was de garage wel een goede plaats. Tussen de hamer, het breekmes en de spijkers. Die konden werken aan het potje, dacht Bieke. Misschien komt het dan allemaal wel goed. Bieke plaatste het potje tussen de schroevendraaiers en de hamer.
Even vergat Bieke haar potje. Tot ze een tang nodig had. De tang was spoorloos, en de hamer ook. Verdrietig keek Bieke naar het potje: “Jij zit hier achter hé. Ik zal je toch een andere plaats moeten geven.”
Bieke had een idee. Ik zet het potje ver weg, bovenop de boekenkast, zodat het niemand of niets stoort, dacht ze. Ze nam het keukentrapje, plaatste het potje bovenop de kast en duwde het helemaal tot tegen de muur. Weg potje, dacht ze. Ze leefde haar leven, het leven liet zich gemakkelijk leven. Maar er ontbrak iets, Bieke voelde een leegte. Tussen haar linkerschouder en het puntje van haar linkerborst was er niets. Het was zo leeg, dat het af en toe pijn deed. Het duurde enkele dagen voor Bieke besefte dat ze het potje miste.
Ze kroop opnieuw op het keukenladdertje en duikelde het potje op van op de boekenkast.
Heel voorzichtig plaatste Bieke het potje op haar nachttafeltje. Elke avond, voor ze in slaap viel, keek ze heel even naar het potje. Het lege gevoel verdween. Maar midden in de nacht bekroop haar een akelig gevoel. Ze droomde van vampiers, bandieten, spinnen en heksen.
Bieke wist het niet. Ze vond geen plaatsje voor haar potje verdriet. Waar ze het ook achter liet, het potje bleef haar leven moeilijk maken.

woensdag, juni 16, 2004

Taal
Hij praatte erover alsof het niets is.
Alsof het normaal is, alsof het geen pijn doet, alsof er geen taboe op rust.
Ze luisterde, knikte af en toe.
Maar verder wist ze het niet. Ze voelde wél pijn, vond geen woorden.
Ze praatte over iets anders. Iets luchtigs, iets veiligs.
Hij zweeg, en begreep.

Verkiezingen (deel 3)
Het kwam allemaal in orde, dacht ik.
Het kwam niet in orde. Schichtig loop ik over straat, ik durf de mensen nog amper aankijken. Ik tel de hele tijd. De blonde man niet, de jongen met het lange haar niet, de kalende man wel. De vrouw met buggy niet, het meisje op de fiets niet, de vrouw met boodschappen wel. Niet, niet, wel. Niet, niet wel.
De huizen tel ik ook. Nee, nee, ja, nee, nee, ja. En opnieuw.
Ik kan alleen nog tellen.

dinsdag, juni 15, 2004

Verkiezingen (deel 2)
Mijn besluit was genomen. Het was de enige mogelijkheid, wilde ik op tijd in het stemhokje geraken. Ik was er niet blij mee, ik werd er zelfs een beetje kwaad door: kwaad op de NS, kwaad op mezelf. Ik had maar op teletekst moeten kijken voor ik vertrok. Het was niet de beste oplossing, het was wel de einge oplossing.
In het eerstvolgende station stapte ik uit de trein. Een auto, dacht ik, zou ik me toch geen auto aanschaffen? Ik belde diegene waar ik net afscheid van had genomen en vroeg met een dun stemmetje of hij me naar huis kon brengen. Hij kwam me ophalen, zei hij. Ik kocht een cappuccino en liep het station uit. Nergens waren er banken waarop ik rustig kon gaan zitten. Het stoeprandje, dat benaderde het voorwerp “bank” nog het meest. Ik installeerde me en nipte van mijn koffie.
Verbaasd keek ik naar de kerkgangers die zich als zwarte spinnen door de stad verspreidden. Vrouwen met een hoedje, mannen in een zondags pak. Vrouwen met een lange rok, kleine meisjes met een hoedje. Alledaagse vrome mensen, wat een wereld van verschil.
Ik las enkele bladzijden uit mijn boek en stapte in de auto. Het kwam allemaal goed, wist ik. En het kwam allemaal goed, ik was ruim op tijd in het stemlokaal.

maandag, juni 14, 2004

Noot
Er is hier een muziekschool om de hoek. Geen gewone muziekschool, nee, een wereldvermaarde muziekschool. De muzikanten houden hun muziek dan ook niet graag voor zichzelf. Ze laten de hele stad baden in hun muzieknoten. Die hele stad, dat mag je erg letterlijk nemen. Iedereen in de stad hoort hun geklingel. Maar wij, wij hebben het wel heel erg te verduren. Vanuit de toren van ons gebouw storten de muzikanten hun muziek naar beneden. De laatste weken is de toestand drastisch verergerd. De muzieknoten staan bijna aan onze lippen. Binnenkort hebben de muzikanten-in-spe examen. Dan moeten ze allemaal hetzelfde wijsje ten berde brengen. Al dagenlang klinkt hier steeds hetzelfde wijsje, van ’s morgens 9 uur tot ’s avonds laat. Klingelklangel.

Verkiezingen (deel 1)
Zondagochtend 13 juni 2004, 11u.15, ergens in Nederland:
“Reizigers met bestemming Rotterdam Centraal, zijn verplicht via Den Haag Centraal te reizen.”
Een rauwe stem schalt door de luidsprekers.
Geen probleem, denk ik, ik kan ook in Den Haag de internationale trein richting huis nemen. Ik neem afscheid en stap op de trein. Onmiddellijk ga ik op zoek naar de treinbegeleider, ik wil weten wanneer we aankomen in Den Haag. Hij zoekt het even voor me op.
“Maar je moet naar Den Haag Hollands Spoor, voor de internationale trein.”
Dat is waar, dat was ik even uit het oog verloren.
“Wanneer heb ik een trein van Centraal naar Hollands Spoor?” De treinbegeleider zoekt het op.
“Maar dat gaat niet, dan moet je via Utrecht.”
Via Utrecht, jaja, denk ik. Ik gooi het over een andere boeg.
“En hoe raak ik in Rotterdam?”
“Zo meteen uitstappen, dan de bus naar Rotterdam Alexander, en vandaar verder met de metro.”
Een mogelijkheid, denk ik. Maar of ik op tijd in Rotterdam zal zijn, voor mijn aansluiting met de internationale trein, daar heb ik het raden naar.
“Zal ik de internationale trein van 12u.24 in Rotterdam dan halen?”
“Dat wordt krap denk ik. Maar ik kan natuurlijk niets zeggen over de metro."
Krap, hij wil gewoon niet zeggen dat ik het niet ga halen, denk ik.
Druk tikt de treinbegeleider op z’n mini-computertje.
“De internationale trein rijdt niet langs Rotterdam vandaag, er rijden amper treinen in Rotterdam. Je moet naar Utrecht.”
Het begint me te dagen. Ik raak nooit op tijd thuis. En ik moet op tijd thuis zijn. Ten laatste om 14u30. Om 15 uur sluiten de stembureaus. Een onmogelijke opgave, zo blijkt.
“Dat haal ik nooit, ik moet op tijd in België raken, ik moet gaan stemmen.”
“Wat bedoel je? Je moet gaan stemmen?”
“Ja, er is stemplicht in België.”
“Stemplicht? Ze gooien je toch niet in de gevangenis als je niet gaat stemmen?”
“Nee, maar je kan wel een boete krijgen.”
“Ooh en door de NS ga je nu te laat zijn? Kan ik iets voor je doen?”
Ik haal mijn schouders op. Me naar België katapulteren of ervoor zorgen dat de treinen normaal rijden. Ik zucht en zeg niets.

donderdag, juni 10, 2004

Tik
Eén tik met het potlood op de tafel.
Eén tik.
Maar voor de vlieg was het één tik te veel.
Het killer-instinct van mijn moeder...

Vaart
Er werd gezwommen in de Vaart gisteren. Kinderen dobberden rond op luchtmatrassen. Een aantal waaghalzen sprongen van de hoge voetgangersbrug, luid aangemoedigd door hun vriendjes aan de kant.
Aan de kant zat een visser, doodstil. Hij tuurde naar zijn dobber. Hij leek de rust zelf. Maar waarschijnlijk had hij nog niets gevangen.
“Nu is het genoeg! Kunnen jullie nu niet eindelijk stil zijn!” Zijn stem schalmde over het water.
De kinderen schrokken even op, maar gingen al snel verder met hun spel.
Het zal wel nooit een ideale combinatie zijn, vissers en zwemmers.

woensdag, juni 09, 2004

Pendelaar
Ik ben geen pendelaar meer, ik neem niet langer elke dag de trein. Dat is al langer zo, en tot nu toe had ik daar ook geen spijt van. Wat is er makkelijker dan op fietsafstand van je werk wonen? Niets toch?
Maar ik begin het stilaan te missen, dat halfuurtje trein elke dag. De vaste mensen op de trein, de vaste dingen langs de sporen. Maar vooral: die onuitputtelijke bron van inspiratie. Elke week verscheen hier wel een treinstukje, soms een perronverhaal, soms een coupéverhaal, soms een ontmoeting-verhaal.
En nu, niets meer. Geen pendelverhaaltjes meer. Mijn dagelijks fietstochtje van tien minuten kan in de verste verte niet tippen aan de trein. Na ruim drie maanden schreef ik amper twee stukjes over dat tochtje. Ik kan geen interessante gesprekken meer afluisteren, geen blik meer werpen in de boeken die mede-pendelaars lezen, mij niet meer afvragen waar “de mensen” naar toe gaan. Ik zit alleen op mijn fiets.
Ik wil terug met de trein naar mijn werk, ik wil terug inspiratie.

Roos
Langzaam kleurde de lucht donkerblauw. Onder de bomen leek het al nacht, maar in de rozentuin leek er nooit een einde te komen aan de dag.
Fietsers wierpen een haastige blik op de kleurenpracht, een groepje jongeren jongleerde met kegels en ballen. Verborgen in het groen was een meisje alleen met haar gedachten.
Een waterhoen zat op haar nest. Vier jongen, net uit het ei. Een reiger vloog weg.
Ik telde mijn stappen, stapte de nacht in en kwam in de dag terecht. Oneindig veel rozen. Elke bloem apart, honderden kleurschakeringen, tientallen fijne parfums. Ik stak mijn neus diep in een rozerode roos en droogde mijn tranen.

dinsdag, juni 08, 2004

Onthaal
“Goeiemiddag, ik ben Nele en ik had graag meneer X gesproken.”
“Meneer X weet van uw komst?”
“Ja, we hebben gisteren afgesproken dat ik deze namiddag zou langskomen.”
Mevrouw onthaal belt meneer X.
Meneer X neemt zijn telefoon niet op.
“Hij neemt niet op, maar ik zal zijn collega opbellen. Wie kan ik aanmelden?”
“Nele van XX. Ik kom iets ophalen, het zou klaarliggen.”
Mevrouw onthaal belt de collega van meneer X. Ze praten een tijdje.
“Meneer X is er niet deze namiddag. Hij is vertrokken naar Antwerpen. Zijn collega wist niet waarover het ging. Maar ik zal zijn medewerker nog eens bellen.”
Mevrouw onthaal pleegt haar derde telefoontje. Ze puft zichtbaar, het haar aan haar slapen is donkerder, nat. Ik blader enkele boekjes door.
Ik word bij de telefoon geroepen.
“Zeg nog eens wie je bent.”
Ik herhaal wie ik ben, waar ik werk, wat we doen en waarvoor ik meneer X zoek.
Ze sluit haar telefoongesprek af.
“Ze gaan een oplossing zoeken, hebben ze me gezegd.”
Drie tellen later komt meneer X himself de trap af, hij is helemaal niet naar Antwerpen.
“Ooh, dat doen ze om mij een hak te zetten,” zegt mevrouw onthaal.
Meneer X overhandigt me mijn “ding” en lacht naar mevrouw onthaal.

maandag, juni 07, 2004

Aardbei
"Hoe gaat het met je?"
"Dat is niet belangrijk."
Er waren aardbeipralines en er was witte wijn.
Dat was belangrijk.

vrijdag, juni 04, 2004

Café
Er nam een grote groep plaats aan de tafeltjes net achter ons. Allemaal mannen in pak en deftige dames. Politici in tijden van verkiezingen, dacht ik zo. Stilletjes sloegen we hen gade. En warempel, we ontdekten zowaar een minister in het gezelschap. Een minister op stap met zijn/haar – ik ga géén namen noemen – kabinet. De minister wilde trakteren, vingen we op. Netjes, vonden we.
Maar al snel bleek dat de minister niet genoeg geld had om vijftien personen van drank te voorzien. De minister gaf dan maar het goede voorbeeld en leegde zijn/haar portefeuille op tafel. De minister maakte een pot. Wij lachten in ons vuistje.
Daarna moest de minister een praatje gaan maken met de overige bezoekers van het café. Dat hoort zo in verkiezingstijden. “Anders is mijn dag niet goed,” verklaarde de minister aan zijn/haar kabinetsmedewerkers. Met ons maakte de minister geen praatje. Wij pasten waarschijnlijk niet in zijn/haar kiezersprofiel. We vonden dat niet zo erg. We waren niet gekomen om een praatje te slaan met een minister. We waren daar om een praatje te slaan met elkaar.

donderdag, juni 03, 2004

Woorden
Er waren woorden waar ik mij niets bij kon voorstellen. Ik kwam ze tegen in de jeugdboeken die ik las als kind. Formica bijvoorbeeld, of gympen, of donuts. Ik had geen idee. En opzoeken in een woordenboek dat deed ik niet. Lezen moest voooruit gaan, snelsnel. En zo duurde het jaren voor ik wist hoe een formica tafel er uit zag. En dat een donut iets om te eten was, dat had ik wel begrepen. Maar wat? In het verhaal dat ik las, was een meisje alleen op pad met haar kleinere broers en zussen. Ze moest heel zuinig zijn met haar geld en kocht daarom een pak donuts. Maar bij ons in de supermarkt lagen geen pakken donuts, toen nog niet. Nu zou ik me afgevraagd hebben welke donuts ze at. Roze, gele, chocolade of hagelslag?

dinsdag, juni 01, 2004

Kinderliedje (2), en nu goed
Ai Pepita, Pepita de Majorca,
doe de deur eens open,
doe de deur eens open.
Ai Pepita, Pepita de Majorca,
doe de deur eens open,
doe de deur eens open,
en geef me dan een zoen.

Met dank aan de voorganger...