TwweeT en de kleine dingen

woensdag, april 30, 2003

Rommel
"Een kaartje naar P. alsjeblief."
Ik schrik op uit mijn gedroom, er wil nog iemand mee met de bus. Dat moet een Nederlander zijn, denk ik onmiddellijk, Vlamingen vragen geen kaartje als ze met de bus of trein willen gaan.
"Ga je naar de rommelmarkt?" vraagt de chauffeur.
"Ja"
Ik begrijp niet hoe de chauffeur dat zo snel gezien heeft. Ik zie alleen het hoofd van de man.
"Dan moet je bus 52 hebben, die vertrekt hiernaast."
De man stapt af en loopt rond de bus, op weg naar bus 52. Hij passeert onderaan mijn raampje. Hij draagt een oude koffer, duidelijk erg zwaar, een rugzak en een lege vogelkooi. Eén van plastic, niet helemaal proper.

dinsdag, april 29, 2003

Post
Soms is post krijgen leuk, al zijn die keren schaars. Vandaag was zo'n dag. Allemaal leuke post. Met een grote glimlach beklom ik de trap.
In mijn brievenbus vond ik:
- verkiezingsmateriaal, voor een partij die me misschien wel ligt deze keer,
- een uitnodiging voor de opening van het wijkhuis,
- een kaartje van een vriend: "We read that we ought to forgive our enemies, but we do not read, that we ought to forgive our friends."
- een zakje snijbloemen-zaadjes.

Bloem
Ik wil bloemen in mijn huis. Altijd, of toch bijna altijd. Dat hoeft dan geen duur boeket te zijn, met een goedkoop bosje rozen van op de markt ben ik al heel tevreden. Al is dat relatief. Vandaag ben ik niet langer tevreden met een bosje rozen. Ik ben er op uitgekeken. Ik had al talloze witte, gele, roze en rode rozen. Nu wil ik wat anders.
Maar zo eenvoudig is dat niet. Ik weet niet wat ik nu wil. Ik heb het gevoel dat ik weinig keuze heb, wanneer ik voor een klein prijsje mooie bloemen wil. Het tulpenseizoen is zo goed als voorbij. – Die had ik ook ten overvloede trouwens.- En de “bloem van de toekomst", die vind ik niet mooi in haar eentje, die heeft vele andere bloemen nodig om tot haar recht te komen. Voor de niet-treinreizigers onder u, de “bloem van de toekomst”, dat is de alstroemeria trouwens. Voor de treinreizigers onder u: kijk in de buurt van Delft uit het raampje.



Twee weken geleden ging ik voor de ranonkels. Mooi, maar o, zo grillig. Ze zijn maar moeilijk in toom te houden in een vaas. Ik was niet helemaal overtuigd. Gisteren wilde ik weer wat anders, en de bloemenwinkel bood me ook wat anders: 10 stuks met wel vijf bloemen per tak voor 2,50 Euro. Een prijsje! Ik voegde weer een nieuwe bladzijde toe aan mijn bloemengeschiedenis, ik kocht lelieblanke bloemen, witte lelies dus. Ze zijn mooi, ruiken heerlijk, goedkoop, niet grillig én ik ben ze niet beu, nog lang niet.

maandag, april 28, 2003

Zoektocht
Ik heb je gezocht, in mijn dromen. Nooit kwam ik je tegen. Je ogen bleven bedekt. Mijn twijfels bleven de mijne, mijn zoektocht vergeefs. Soms voelde ik een beetje van je warmte of ving een glimp op van je gelaat. Maar telkens was je me te snel af, je liet me alleen. Je wist best dat ik je zocht, je bent sluw. Ik geef het niet op, ik wil je vinden. Ik heb je nodig, jij, zin van mijn leven.

zondag, april 27, 2003

Dans
Eerst stonden ze naast elkaar, midden op het perron. Een meisje met een wijde blauwe broek en een meisje met een lange rode rok. Ze deden drie stapjes naar voor en dan weer naar achteren. En opnieuw. Het meisje met de blauwe broek leerde het andere meisje dansen. En één-twee-drie en één-twee-drie. Je kon ze zien tellen. Dat ging goed. Het blauwe meisje deed voor hoe je moest draaien met de heupen. En wieg en wieg. Het rode meisje was een enthousiaste leerling, ze wiegde haast beter dan het blauwe meisje. Dan de laatste stap in de oefenstonde: samen dansen. De meisjes namen elkaar vast - open danshouding - en dansten een rondje op het perron. Mijn trein vertrok. In één klap hadden de meisjes tientallen toeschouwers minder.

zaterdag, april 26, 2003

Vreemd
Ze leek niet alleen gelukkig, ze was het ook. Haar ogen, haar lach en de kleine gebaren vant haar handen bewezen het. Ze was gelukkig, ze straalde. En dat ondanks alle ellende, ondanks het diepe dal waar ze door ging. Het moet iets vreemds zijn, zwanger zijn. Ik snap het nog niet helemaal.

vrijdag, april 25, 2003

Stuk
Ik wil iets moois schrijven. Iets liefs. Een oooh- en aaaaah-stukje. Een stukje waar jullie spontaan allemaal van gaan glimlachen. Een zacht stukje, een verrassend stukje. Maar ik kan ze niet vinden vandaag, de afdeling “lieve stukjes”.

Haar
De man was al jaren kaal. Drie haarpijlen sierden zijn schedel, verder was er alleen een roze leegte. Maar de man had zijn gebrek aan een weelderige haardos ruimschoots gecompenseerd. De haren van zijn wenkbrauwen waren wel vier centimeter lang. Zo hingen er toch nog haren voor zijn ogen.

donderdag, april 24, 2003

Spoorloos
Soms verdwijnen mensen opeens. Je kan ze niet meer bereiken, je weet niet waar ze uithangen, je tast in het duister. Vriendin V. was spoorloos. Ik mailde, maar kreeg geen antwoord. Ik mailde nogmaals, weer tevergeefs. Ik belde haar, maar botste op de voice mail. Ik sprak een berichtje in, zonder gevolg. Tenslotte ging ik V. zoeken op haar werk. Op haar plaats zat een ander meisje. Ik vroeg of V. er nog werkte. Het meisje zei: “Ja, maar nu niet.” Nog kwam ik geen stap verder. “Wanneer zal ze terug komen?” vroeg ik. Ik moest weten waar V. was, wat er met V. was. Het meisje aarzelde. Waarom zou ze het privé-leven van haar collega uit de doeken doen aan een onbekende? Ik zag ze denken.
“Ik weet niet wanneer V. terug komt. Ze ligt in het ziekenhuis.”
Mysterie opgehelderd, maar er kwam een grote ongerustheid in de plaats. Ik heb V. te pakken gekregen ondertussen. Ze ligt al weken in het ziekenhuis. Maar ze had ook goed nieuws. V. is zwanger.

Afscheid (bis)
Soms neem je bewust afscheid. Je weet dat je voortaan andere paden zal bewandelen. Zij gaat naar links, jij naar rechts. Omdat je persé naar rechts wil, of omdat je niet naar links wil omdat zij naar links gaat, of omdat zij naar links gaat, ergens waar jij niet mee naartoe kan, al zou je wel willen. Je weet: het is afgelopen, je groeit uit elkaar, jouw wereld zal voortaan hemelsbreed verschillen van de hare, het is voorbij. Je zwaait nog een laatste keer.
Zo was het afscheid met Zilverreiger, een vriendin van bij de scouts. Ze ging in Cassablanca wonen, voor één jaar. Maar je wist dat jullie ook daarna een eigen weg gingen gaan. Ze gaf een afscheidsfeestje. We dansten en lachten en dronken. We keken naar de maan boven het roerloze meer. We wisten allemaal dat dit een écht afscheid was. Soms werden we er stil van, soms deden we net extra gek. Zij tolde heel snel om haar as op het grasveldje. Ze droeg een wit kleedje. Het bolde helemaal op. Ik vond dat het witte kleedje wel bij haar hoorde, ze was immers een echte zilverreiger. Stilletjes hoopte ik dat Cassablanca een witte stad was, een stad voor zilverreigers.
Zilverreigers heb ik er niet gezien vorig jaar, de kleur “wit” ook niet, het was een grijze stad. Ik weet niet of zij er zich ooit thuis heeft gevoeld. Onze paden liepen definitief gescheiden sinds die avond van het feestje.

woensdag, april 23, 2003

Nacht
Het was zwart achter me, een tunnel van nacht. Voor me zag ik nog net de rode lampjes van zij die net waren waar ik was. Maar achter me: niets, de leegte. Geen witte lampen van achterliggers, geen straatverlichting en niemand die ging naar daar vanwaar ik kwam. De wereld voelde groot en leeg. Maar de wereld lag vol mogelijkheden, ik kon gaan naar waar ik heen ging, of rechtsomkeer maken. Ik voelde me machtig, maar alleen.

dinsdag, april 22, 2003

Afscheid
Ik stapte op de trein en zwaaide nog één keer. En nog een keer toen de trein zich in beweging zette. Het meisje naast me zwaaide ook. En nog een keer.
Op het perron zwaaiden twee jongens terug.
Ik zocht een plaatsje en haalde mijn boek boven. Het meisje bleef staan.
Ondertussen op het perron:
Jongen 1 tegen jongen 2:
“Daar staan we dan weer. Maar voor je het weet is het weer weekend.”
Weekend-geliefden onder elkaar.

Fiets
Twee jongetjes botsen met hun fietsen tegen elkaar. Niets ergs.
"Fatale botsing, fatale botsing."
"Wat betekent dat eigenlijk, fataal?"
"Ik weet het niet, 'heel erg' ofzo."
"Ik weet de betekenis niet, maar ik gebruik dat woord wel veel."

zaterdag, april 19, 2003

de zon ligt in de handen
van de horizon
ze strelen haar traag
als een herinnering
aan de zon
en elk ding weet
dat het moet sterven
maar nu nog niet
nog even niet.

Herman de Coninck

vrijdag, april 18, 2003

Slaap
“Het is niets,” zei hij, “ga maar slapen.”
Zijn ogen dwongen haar rechtsomkeer te maken. Ellen keerde op haar stappen terug en klauterde haar bedje in.
Ze voelde haar hart heel snel tekeer gaan. Ze voelde het bloed door haar hoofd jagen.
Ze was bang. Ze wist nog steeds niet waar die nare geluiden vandaan kwamen.
En wat ze beneden gezien had, daar was ook iets vreemds mee.
Jana, grote, lieve Jana, zat in de zetel. Maar Jana moest ook al lang in bed liggen. Jana mocht maar een halfuurtje langer opblijven dan Ellen. Het moest al veel later zijn, het was al helemaal donker buiten.
Jana had haar niet aangekeken toen ze beneden was, zelfs haar tong had ze niet gauw uitgestoken.
En waarom had Jana dat dekentje zo dicht om zich heen geslagen? Jana had een hekel aan dat deken, ze vond het lelijk. Dat had ze Ellen zelf verteld.
Ellen klemde haar knuffelbeer dichter tegen zich aan, zei “Stop” tegen alle vraagtekens in haar hoofd en viel langzaam in slaap.
Beneden vouwde hij het dekentje opnieuw keurig op.

Trouwens
Vanmorgen zag ik ze weer: vier felgele donsballetjes en een zevental bruine broertjes en zusjes, mét moeder. Ze hebben het gehaald.

donderdag, april 17, 2003

Licht
Toen ik vannacht mijn boek had dichtgeslagen en het lampje uitgeknipt, bleef er nog één streep licht over. Mijn deur was niet helemaal dicht. Het was een fel licht. Net alsof er in de woonkamer of in de keuken nog licht brandde. Ik stapte mijn bed uit en ging op verkenning. Geen licht in de keuken, noch in de badkamer, logeerkamer of woonkamer. Toch was het heel licht in de woonkamer. Het was de maan die door het raam naar binnen scheen. Een volle, heldere maan.

woensdag, april 16, 2003

Dochters
Tegenover me in de trein zat een jong Afrikaans gezin. De vrouw met haar twee dochtertjes van drie en vier rechts van het gangpad, de vader links van het gangpad. Ik ging tegenover de vader zitten. Het jongste dochtertje had zich op de schoot van haar moeder genesteld, haar benen bungelden van links naar rechts. Ik zag haar hoofd niet, dat had ze verstopt onder de witte T-shirt van haar moeder. Het andere dochtertje sprong een beetje rond, kwam even bij haar vader zitten, speelde een spelletje met hem en zong een liedje voor de hele wagon.
Plots klonk er luid protest vanonder de T-shirt. De moeder probeerde haar kind vanonder haar T-shirt te halen, maar dat lukte haar niet. Het dochtertje trok de T-shirt zelf terug omhoog en sabbelde rustig verder aan de grote donkere borst. De moeder liet begaan.
Het andere dochtertje keerde terug naar de moeder. Ze ging naast haar zitten en dook met haar hoofd onder de T-shirt van de moeder. Ze nam de andere borst in haar handen en begon op haar beurt te drinken. Twee grote borsten en twee kinderhoofden onder één T-shirt. Moeilijk om daar met je ogen vanaf te blijven.

dinsdag, april 15, 2003

Dons
Vanmorgen zag ik twee donzige, gele bolletjes in het midden van de vaart. Ze dobberden vrolijk rond, hun felgeel weerspiegeld op het zwart van het water. Twee eendjes die het ei net hadden verlaten. Ik glimlachte. De lente, dacht ik. Mijn dag begon mooi.
Maar dan realiseerde ik me dat die eendjes daar alleen waren. Geen vadereend of moedereend te zien. Nu hoorde ik pas dat de eendjes zwak piepten. Hoeveel kans hadden de eendjes om een dag alleen levend af te sluiten? Soms kan de lente wreed zijn.

Dop
Het was onmogelijk, het lukte ons niet. We probeerden met sleutel en zonder sleutel. We draaiden eerst links, dan rechts. We probeerden het ding vast te klikken, maar niets lukte. Onze handen waren helemaal vies, we hadden al drie keer nieuwe doekjes genomen. Tevergeefs, het ding wilde er niet terug op.
Er zat niets anders op dan hulp vragen aan de twee zestienjarige jongens die ons van op een afstandje met toenemend leedvermaak in het oog hielden. De nederlaag.
“Zou iemand van jullie ons willen helpen om de dop terug op de benzinetank te draaien, het lukt ons niet, maar dat hadden jullie waarschijnlijk al lang gezien.”
De ene grinnikte en gaf zijn sigaret aan de andere. Hij kwam met me mee naar de auto waar mijn zus nog enkele verwoede pogingen ondernam. De jongen nam de dop zelfverzekerd in zijn rechterhand en draaide de dop op zijn plaats. Tevergeefs, weer mislukt. Ook hij draaide links, rechts, met sleutel, zonder sleutel, maar het resultaat bleef hetzelfde. “Jullie hebben die auto zeker nog niet zo lang?” vroeg hij. “Neenee, we doen dat gewoon nooit.” We hadden geen zin om meer uitleg te geven. Hij probeerde nog één keer, maar moest zich ook gewonnen geven.
De jongen riep zijn vriend erbij. Die draaide de dop er in één beweging op. Hoe, dat blijft nog steeds een raadsel.
“Je bent een zelfstandige vrouw,” had de vader van mijn vriendje me de vorige avond nog gezegd. “Dat merk je aan alles.”
Ik dacht er het mijne van.

zaterdag, april 12, 2003

Warm
Er heerst een micro-tropisch-klimaat op mijn balkon. De thermometer duidt 31°C aan.

vrijdag, april 11, 2003

Kabouter
Soms wilde Charlotte dat er een kaboutertje in haar hoofd zou wonen. Ze zou hem een kamertje geven net achter haar ogen, in ieder geval dicht in de buurt van haar denken. Hij zou er de wacht houden, gewapend met een pijl en boog en een vangnetje. Hij zou volkomen te vertrouwen zijn, niets gemeens hebben en weten wat goed is voor haar. Hij zou goed voor haar zorgen, en haar helemaal begrijpen.
Hij zou zijn attributen wijs gebruiken. Een gedachte die in de buurt van Charlotte’s denken komt die een hele gedachtegang verstoort, zou getrakteerd worden op een pijl en in honderden stukjes uit elkaar spatten. Een gedachte waar Charlotte niet echt vrolijk van wordt, wanneer een triest gevoel niet echt gewenst zou zijn, is het zelfde lot beschoren.
Maar de kabouter zou ook gedachten dichterbij haar denken kunnen brengen. Daarvoor zou hij zijn vangnetje gebruiken. Leuke, lieve gedachten, die nog verborgen zitten in het achterste van haar hoofd, zou hij dichterbij kunnen halen op momenten dat hij dat nodig zou achten. Of gedachten die steeds weg fladderen, zou hij in haar denken houden, zodat ze eindelijk dingen ten einde zou kunnen denken, ook minder fijne gedachten.
Charlotte hoopte dat het kaboutertje een beetje orde zou scheppen in haar hoofd. Hij zou er een zware taak aan hebben.

Te veel verdriet
Te veel vernedering
Te veel pijn
Maar nooit genoeg boosheid

donderdag, april 10, 2003

Restaurant
Het was een restaurant dat wel chique wilde zijn, maar daar toch niet helemaal in slaagde. Op het interieur viel niets af te dingen: sober en stijlvol. Over de tafels viel niets op te merken: een smetteloze witte loper, dito servetten – stof natuurlijk – grote ballonglazen en verfijnde peper- en zoutvaatjes. Vijf obers, strak in het zwart, een “opzichter”, die met een eeuwige glimlach op zijn gezicht de gasten binnenloodste. Pico bello.
Maar. Er waren een aantal maren. De prijzen. Je kon er lekker eten voor 10 Euro. Dat zijn toch geen prijzen voor een restaurant dat een ster ambieert?
De obers. Die ene, die een sterke oud-zweet-lucht verspreidde telkens hij langskwam. En die andere, die zijn lesje wel goed geleerd had. Hij wist ons feilloos te vertellen over torentjes van kalfsvlees en krokante groenten, over zadels van zeeduivels, over schelpen met Sint-Jacobsvruchten en over skrei, een Noorse kabeljauw die maar vier weken per jaar te krijgen is. Maar hij deed dat met zo’n zwaar accent, een toprestaurant onwaardig.
En tenslotte dat meisje. Dat meisje dat haar broodje pardoes midden in haar tomatensoep liet vallen. Dat meisje dat tomatensoep morste op de ballonglazen, de servet, de smetteloze witte loper, de tafel en haar truitje. Zulke gasten zouden ze moeten verbieden in toprestaurants.
Dat meisje, dat was ik.

woensdag, april 09, 2003

Identiek
Je zag onmiddellijk dat het meisje de dochter was van haar moeder. Nochtans leken ze niet op elkaar, verre van. Het meisje had bruine, lange haren en donkere ogen. De moeder droeg haar korte blonde haren verstopt achter een haarband. Het meisje was mager, de moeder rond, niet dik.
Maar hun kleding verraadde hen. De vrouw van midden in de dertig was exact hetzelfde gekleed als het meisje van acht. Allebei droegen ze een topje dat hun buik onbedekt liet, een kort zwart minirokje en netkousen. De moeder flirtte overduidelijk met twee heren aan het tafeltje achteraan. Maar ook het meisje voelde zich duidelijk opperbest in deze outfit. Ze paradeerde door het restaurant en wierp zelfverzekerde blikken op de mannelijke aanwezigen. Moeder vamp en dochter vamp.

Misschien
De laatste maanden kom ik wel vaker in Nederland. Dan wandel ik in het station van Rotterdam en kijk nieuwsgierig om me heen. Allemaal Nederlanders. Of dan ga ik naar een kroeg (je gaat niet op café daar) en kijk om me heen. Allemaal Nederlanders. Of ik zit op de trein tussen Den Haag en Leiden en kijk om me heen. Allemaal Nederlanders. Of dan ga ik lekker uit eten aan een mooi meer en kijk om me heen. Allemaal Nederlanders.
Soms denk ik dan wel eens: die heer daar, dat zou best VJ kunnen zijn. Of dat meisje, lijkt zij niet een beetje op Kim? En Noud, zou ik die herkennen?
Misschien moet ik gewoon naar de logmeeting gaan. Ik ben toch in de buurt die dag. Misschien ga ik wel. Misschien.

dinsdag, april 08, 2003

Buur
Ik was bang van hen. Ze waren anders: ze hadden een wilde blik in hun ogen en handelden voor ze nadachten. Als ze in de buurt waren, dan had je het gevoel dat er een orkaan langstrok. Bovendien zagen ze er ook beangstigend uit. A. had felle rosse haren en groene ogen met een blik waarin dezelfde felheid school als in haar haren. J., haar jonger broertje, had slechts één dikke wenkbrauw. Hij keek altijd kwaad.
Maar ze woonden in dezelfde buurt, dus speelden we met hen, of zij met ons. Ooit heeft mijn broer A. en mij getrouwd. Ik trok het lange, witte trouwkleed van mijn moeder uit de verkleedkoffer aan. A. hield het sober en viste een das uit dezelfde koffer. Mijn broer sprak plechtige woorden en zei dat we moesten kussen. A. drukte een kus op mijn wang. En zo waren we getrouwd.
A. heeft mij nooit voorgesteld aan haar ouders. Geen enkele keer ben ik bij haar thuis geweest. We wisten dat ze in het straatje achter ons woonde, maar niet in welk huis. Er stonden daar maar drie huizen, zo moeilijk kon dat niet zijn. Het was er griezelig, telkens we er langs moesten met de fiets, duwden we harder op onze trappers. Voor het raam van het eerste huis hing immers een revolver, een echte, met de tekst: “Betreden op eigen risico”. Maar A. verzekerde me dat zij daar niet woonden. Ik was niet overtuigd.

NS
In G. konden we tien minuten voor de voorziene vertrektijd al in de trein stappen. Hij vertrok echter niet op het geplande tijdstip. Twee minuten later klonk er een stem door de trein: “Zoals u merkt staan we nog stil in het station. We kunnen niet vertrekken omdat er nog geen machinist is voor deze trein. We weten niet hoelang hij op zich zal laten wachten. Er is echter een reserve-machinist onderweg naar deze trein.
Tien minuten later zette de trein zich in beweging.
Straks ga ik alle fabeltjes over de NS ernstig nemen.

maandag, april 07, 2003

Treinconversatie
“Waarom huilen baby’s?”
“Omdat ze honger hebben, of omdat ze moe zijn,” antwoordde de moeder aan haar vierjarige kleuter.
“Baby’s kunnen nog niets zeggen, ze kunnen niet zeggen “Ik heb honger,” daarom huilen ze.”
“Huilde ik ook?”
“Ja, jij kon heel hard huilen, maar alleen toen je klein was, nu niet meer.”
“Nee, ik huilde zachtjes, zo.” Het jongetje jammerde zachtjes.
“Neenee, jij huilde veel harder.”
Plots sneed het jongetje een nieuw gespreksonderwerp aan.
“Vindt papa jou lief?”
Mama was duidelijk verrast, er volgde een lange stilte.
“Dat weet ik niet, dat moet je aan papa vragen, dinsdag.”
“En vind je papa lief?”
Weer bleef het lang stil. Het jongetje keek geduldig naar zijn mama.
“Ik denk het wel,” zei de moeder aarzelend. “Ja hoor,” klonk het daarna heel wat zekerder.

Dingske
Ze kent mijn naam nog steeds niet, na twee en een half jaar. Soms doet ze wel moeite, en als ik haar dan tegenkom zegt ze heel triomfantelijk de voornaam en familienaam van een collega. Niet dus. Nog nooit is het haar gelukt mij spontaan bij mijn naam te noemen. Maar ze vindt het niet erg, ze vindt het niet nodig. Toen ik dat hoorde was ik aanvankelijk erg verontwaardigd. Je wil de naam van je naaste collega’s toch weten? Wanneer je iemand telkens “dingske” moet noemen, dan getuigt dat toch niet van veel respect?
Maar een beetje later bedacht ik dat ik ook wel gezellig kan babbelen met collega J. zonder zijn naam echt te kennen. Pas drie dagen later schoot zijn naam me weer te binnen. Ik had niet het gevoel dat ik J. in tussentijd respectloos behandeld had. Maar ik had hem natuurlijk niet verteld dat ik zijn naam vergeten was.

zaterdag, april 05, 2003

"Ik weet niet of het mogelijk is wat ik wil, namelijk dat ik niets meer wil, maar ik moet het in elk geval proberen. Ik wil alleen nog een paar dingen ten einde denken."
Uit: Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel

Ongewenst
"Dag Liesbeth!" klonk het vrolijk in een drukke winkelstraat. Een klein meisje had een juf, een stagaire of een leidster herkend.
Het meisje naast me mompelde een duidelijke "Oh nee" in de richting van haar vriendin en produceerde een dof "Dag".
Ik hoopte maar dat het kleine meisje de afwijzing niet had gehoord. Haar moeder had het wel gehoord. Dat zag ik aan haar gezicht.

vrijdag, april 04, 2003

Bezoek
De eerste keer dat er buitenlandse gasten logeerden bij ons thuis, waren we allemaal erg onder de indruk. De twee vrouwen palmden de hele voorkamer in, verspreidden overweldigende geuren door het hele huis en baadden in een stortvloed van kleuren. Onder hun ravenzwarte haren droegen ze felblauwe, roze en gele gewaden. Ze hadden klasse, dat straalde van hen af. De twee vrouwen reisden door Europa met een dansgroep. De oudste vrouw – met de meeste sterallures – was de directrice van de groep. Ook in Indonesië moest ze tot de elite behoren, het beroep van haar man ben ik vergeten, maar ze had wel massa’s personeel tot haar beschikking. Tot onze grote vreugde sprak zij een aardig woordje Nederlands. Omdat de andere vrouw, die een danseres was, geen Nederlands sprak, was zij ook haar tolk.
Ik was nog klein toen, een jaar of tien, schat ik. De wereld die onze twee gasten gedurende een week bij ons binnen brachten, fascineerde me mateloos. Ik trachtte al hun pracht en praal te imiteren. Mijn haar spelde ik op ingenieuze wijze links en rechts omhoog, net zoals zij dat deden. Het was niet mooi, maar daar kon niemand me van overtuigen.
Het meest fascinerende was wel de tafel in hun kamer. Die lag bezaaid met dingen die ik nog nooit had gezien. Potloodjes, penselen, poedertjes, lipstick, mascara, oogschaduw in alle kleuren en dingen waar ik zelfs nu nog geen naam voor zou hebben. Mijn moeder schminkte zich nooit, voor mij was het verblijf van de twee Indonesische vrouwen de eerste kennismaking met de wondere wereld van de make-up.
Maar het mocht niet van mijn ouders. Ik moest van hun spulletjes afblijven. Eén keer kon ik mij ongemerkt verbergen in hun kamer en installeerde me onder de tafel. Oogschaduw, lipstick en een spiegeltje had ik bij de hand. Toen ik ontdekt werd, kreeg ik een fikse uitbrander voor mijn schilderpartij. Weerom vond iedereen het lelijk. Maar daarin bracht de directrice spoedig verandering. Ze maakte me écht mooi met haar schmink deze keer. Ik was op slag helemaal getroost.

Verzoek
Mag ik jullie vriendelijk vragen om het woord “eerstkomend(e)” uit jullie woordenschat te schrappen? Het zou mij heel wat kopzorgen besparen. Veel dank.
Ja, ik weet wel dat als jullie eerstkomende gebruiken, jullie 2003 bedoelen. Maar over tien jaar, laat staan over vijftig jaar, weet ik dat niet meer. Schrijf dan ook 2003, elke keer!

donderdag, april 03, 2003

Afspraak
Het was koud en het regende. Ik had geen zin om nog langer buiten te wachten en stapte het restaurant in waar we hadden afgesproken. E. had het voorgesteld, ik was er nog nooit geweest. Het was er poepchique. Achteraan ontwaarde ik Jambers met een knappe brunette.
De ober gebaarde me links plaats te nemen. Hij vroeg me of ik alleen was. “Nee, mijn gezelschap komt zo.” “Wil je iets drinken?” Ik twijfelde. “Euh, nee, ik wacht wel tot mijn vriendin er ook is.” Ze had nog tijd, ik was tien minuten te vroeg. Ik haalde mijn boek boven en las wat. De ober bracht me een kommetje dikke groene olijven. Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak. Het was iets te chique naar mijn zin om gewoon te zitten wachten. En dat boek, dat hoorde vast ook niet. Nog voor het afgesproken tijdstip overwoog ik wanneer ik E. een sms’je zou sturen, wanneer ze niet kwam opdagen. Tien minuten zou ik haar geven.
Het afgesproken tijdstip verstreek. Geen E. te zien. Ik las verder. Ik probeerde niet naar het uur op mijn gsm te kijken en ook niet naar Jambers. De tien minuten verstreken ook. Geen E. te zien. Ik stuurde haar een berichtje, twaalf minuten was ze te laat nu. Het antwoord kwam al snel. “Ooh, nee, rats vergeten, 1000 keer sorry, en ik heb al gegeten ook.” Zucht.
Ik wenkte de ober en vertelde hem dat mijn gezelschap niet zou komen, dat ik ook niets ging eten maar dat ik wel iets wilde drinken. Daartoe voelde ik mij verplicht. Ik dronk mijn cola-light, betaalde en vertrok. Volgende week beter.

woensdag, april 02, 2003

Handen
We moesten een partner uitkiezen. M. en ik waren partners voor even. Ik blinddoekte haar en stak haar mijn handen toe. Ze verkende mijn vingers, de rug van mijn hand, mijn duim, de palm van mijn hand. Ze mat mijn hand met de hare. “Ooh, jij hebt kleine handen.” Ze streelde de rug van mijn hand en dook plotseling tussen mijn vingers. Het kriebelde. Ze draaide de ring aan mijn rechterringvinger om en om. Geen steentje, geen goud, geen zilver. Gewoon, ring.
Daarna moest ze mijn handen herkennen uit tien andere handen. Bij E. twijfelde ze even. Maar uiteindelijk besloot ze dat E’s handen niet de mijne waren. Wanneer ze mijn ring opnieuw voelde, en hem opnieuw om en om draaide, twijfelde ze niet: die ring, dat waren mijn handen.

Maar vandaag niet
Le printemps est arrivé,
Sors de ta maison.
Le printemps est arrivé,
La belle saison.
L'amour et la joie
Sont revenus chez toi
Vive la vie, vive le vent,
Vive les filles en tablier blanc
Vive la vie, vive le vent,
Et vive le printemps.

Dépêche toi, dépêche toi,
Ne perds pas de temps
Taile ton arbre et sème ton champ
Gagne ton pain blanc
L'hirondelle et la fauvette
C'est la fôret qui me l'a dit
L'hirondelle et la fauvette
Ont déjà fait leur nid. Oui!

Y'a le printemps qui te réveille,
T'as le bonjour du printemps
Y'a le printemps qui t'ensolleille
Oh, le coquin de printemps
Y'a le printemps qui te réveille,
T'as le bonjour du printemps

Le printemps nous a donné
Le joli lilas
Le printemps nous a donné
Du rire en éclats
Et plein de bonheur
Pour nous chauffer le coer
Vive la vie, vive le vent,
Vive les filles en tablier blanc
Vive la vie, vive le vent,
Et vive le printemps.

Dépêche toi, dépêche toi,
Ne perds pas de temps
Donne ta séve et donne ton sang
Pour faire un enfant
L'hirondelle et la fauvette
C'est la fôret qui me l'a dit
L'hirondelle et la fauvette
Ont déjà des petits. Oui!

Y'a le printemps qui te réveille,
T'as le bonjour du printemps
Y'a le printemps qui t'ensolleille
Oh, le coquin de printemps
Y'a le printemps qui te réveille,
T'as le bonjour du printemps

Tekst: Maurice Vidalin. Muziek: Michel Fugain, Georges Blaness 1976

dinsdag, april 01, 2003

Ogen
Achter mijn oogleden is het niet zwart. Vele tinten kleuren mijn blikveld. Van rood, over oranje en geel tot bijna wit wanneer ik mijn hoofd naar de zon wend. Of donkerblauw en paars en groen, wanneer een schaduw over mijn gezicht trekt. Soms zijn er vlekjes in verschillende kleuren, soms cirkels. Soms bewegen de vlekjes en verbeeld ik mij dat het kleine diertjes zijn, die door elkaar krioelen. Achter mijn ogen is het boeiend kijken.