TwweeT en de kleine dingen

maandag, juni 30, 2003

Telefoniste
Achter me in de trein zaten twee kinderen. Hun ouders zaten een eindje verderop. Zij – een meisje van 11 – had de leiding, hij – een jongetje van acht – voerde uit.
“We gaan “bedrijfje” spelen, zei ze. “Jij maakt de facturen, je tipt hier alles in en ik neem de telefoons aan. En hier – ik kon niet zien waar, maar de jongen ongetwijfeld wel – is de fax. Goed?”
De jongen liet een goedkeurend gemompel horen.
“Weet je wat je moet doen?”
“Jaja.”
“Ok, dan beginnen we. Tring tring.”
Onmiddellijk nam ze de telefoon op.
“Goedemiddag, met de firma xxx, wat kan ik voor u doen?”
Even was het stil.
“U wenst een parasol van het type xxx. In welke kleur had u die gewenst?”
“Dat wordt genoteerd. En wat is de naam?”
“Vanderkinderen. En de straat?
De jongen maakte tip-geluidjes ondertussen.
“Rubensstrat nummer 88. Kan u mij de gemeente nog geven?”
“2770 Nederland.”
De jongen tipte verder.
“Dat is genoteerd. De leveringstermijn bedraagt twee weken, u krijgt uw factuur thuisgestuurd. Hartelijk bedankt en nog een fijne dag.”
“Heb je alles genoteerd?”
“Jaja, maar Nederland, dat vond ik wel een rare gemeente hoor.
“Prrrrrttt…prrrrrrttt, er komt een fax binnen, handel jij die even af?”
“Tring tring tring. Goedemiddag met de firma xxx, wat kan ik voor u doen?”
Het meisje was de perfecte telefoniste. Ze gebruikte woorden waarvan ik het bestaan nog lang niet vermoedde op mijn elfde. Factuur, rekeningnummer, leveringstermijn en overschrijving, ik had geen idee. Ze was vast de dochter van een zelfstandige.

vrijdag, juni 27, 2003

Plat
Ik lag en ik keek. Meer kon ik niet doen. Alleen wist ik niet goed waarheen ik moest kijken. Naar de mensen om me heen, naar mijn arm, door het raam naar buiten of naar de verpleger die om me heen fladderde. Naar links wilde ik mijn hoofd niet draaien. Daar zwaaide een man met een gevaarlijk attribuut. Ik besloot me te concentreren op mijn arm en mijn hoofd stil te houden. Dat was het beste, voor mij en de man-met-attribuut, dacht ik.
Of ik er bezwaar tegen had dat hij enkele foto’s nam, had de man me net tevoren gevraagd. Hij was journalist. “Nee, natuurlijk niet,” had ik geantwoord. Ieder zijn job.
Foto’s maken van mensen die bloed geven. Voor de krant.

donderdag, juni 26, 2003

T-shirt
“Mama, ik wil dit T-shirtje.”
Het meisje hield een wijnrood shirtje met spaghettibandjes voor zich. Ze bekeek zichzelf in de spiegel en vond zichzelf stralen. Dat vond ik ook. Het wijnrood stond haar goed. Ze had donkere haren , donkere ogen en een getinte huid.
Ik was meteen doorgelopen naar de kassa met het T-shirtje, moest ik mezelf zo zien stralen in de spiegel.
“Nee, dat koop je niet, dat is geen zomerse kleur.”
“Mama?” Het meisje sloeg een beetje een zeurderige toon aan. “Ik vind het echt mooi.”
“Nee, het is niet mooi, niet in de zomer.”

Restaurant
We aten rundscarpaccio, eendenborst met frambozensaus en een overheerlijk dessert waarvan ik de naam die de kok er aan gaf onmogelijk kan herhalen. De kroketjes waren krokant, de appelstukjes subliem, de sluimererwten a point en de saus deed mijn smaakpupillen duizelen.
Ook de man aan het tafeltje naast mij genoot. Heel langzaam proefde hij van de heerlijkheden. Het duurde erg lang voor hij zijn bord leeg had. En toch ging het hem nog te snel. Of was het teveel. Hij had de bovenste knop van zijn broek geopend. Ik zag het. Heel duidelijk.

woensdag, juni 25, 2003

Zanger
Hij zat op de piano. Zijn benen bungelden op de maat. Vergenoegd keek hij het publiek in. Hij wist: "dit zit goed." En het zat goed.

dinsdag, juni 24, 2003

Stadje
Tussen de wegenwerken, de tientallen geparkeerde auto’s en de hordes toeristen die er geen oog voor hadden, liep een groep mensen. Het waren gewone mensen, ze droegen geen bijzondere kleding, maar vormden toch een bijzondere groep. Er werden bloemen gestrooid op de weg. Van enige orde in de groep was amper sprake. Vooraan een fanfare, achteraan de pastoor. De groep droeg dingen uit lang vervlogen tijden met zich mee. Heiligenbeelden, iconen en helemaal achteraan torste de priester een relikwie. Vier vrouwen tilden een Maria-beeld, vier mannen een beeld van een lokale heilige. De pastoor liep onder een zwaar baldakijn, gedragen door vier mannen. Vooraan blies de fanfare een vrolijk deuntje, niet ingetogen of devoot.
Het was een vreemd schouwspel. Van een ingetogen sfeer of enige devotie was geen sprake. Het bont allegaartje van processiegangers wilde liefst zo snel mogelijk naar binnen, de koelte in.
Het leek een anachronisme, een verlopen, vrolijke processie in een zonovergoten stadje, overspoeld door verwende toeristen.

vrijdag, juni 20, 2003

Boek
Tien was ik, of iets ouder. Ik voelde me erg belangrijk. Voortaan zou er een boek zijn waarin mijn naam stond. Voor het eerst. Ik werkte mee aan een boek.
Zwaar werk vond ik het niet, ik moest het boek alleen maar lezen. Dat was een makkie voor mij. Toen ik tien was, las ik nog gemiddeld tien boeken per maand.
Ik vond het wel een beetje vreemd, het boek was nog helemaal geen boek. Losse papieren, met daarop de tekst, alsof ze vergeten waren er een kaft om te doen. Ik mocht schrijven op de papieren, hadden ze me gezegd. Als ik iets zag dat ik niet goed vond, of iets dat niet duidelijk was, of iets waaraan ik me ergerde, dan mocht ik het er bij schrijven.
Heel plechtig las ik blad per blad. Naast me had ik nog een leeg papier gelegd, voor algemene dingen. Het blad naast me bleef leeg. Ook bij de tekst schreef ik weinig. Ik snapte het wel. En hoe kon ik nu zien of iets fout was? Ik zat nog op de lagere school!
“Heb je écht geen opmerkingen?” vroegen ze me toen ze de tekst weer kwamen ophalen.
“Euhm, misschien, ik vind de naam van dat jongetje een beetje gek.”
Het hoofdpersonage heette Janim. Daar had ik nog nooit van gehoord.
“Maar daar kunnen we niets aan veranderen. En vond je verder alles goed?”
Ik twijfelde, moest ik dat wel zeggen? Kon ik dat wel slecht vinden? Zouden ze het dan veranderen?
“Alleen, jullie gebruiken zo vaak ‘ie’, dat vind ik niet leuk, zo praten wij toch helemaal niet? Wij zijn toch geen Hollanders?”
“Ah, ja, ’t is goed dat je dat zegt.”
Toen het boek helemaal klaar was las ik het nog eens. ‘Ie’ vond ik geen enkele keer, mijn naam wel, helemaal achteraan het boek, bij de medewerkers.
Plechtig plaatste ik het boek in mijn boekenrek.

Een dag van niks
Geen werk
Geen vakantie
Geen zon
Geen regen
Geen gezelschap
Geen eenzaamheid
Geen zin
Geen onzin
Of wel?

donderdag, juni 19, 2003

Weetje
Als je geen lid (meer) bent van één of andere jeugdbeweging, dan ga je niet (meer) “op weekend”, dan ga je “een weekendje weg”.

Wandeling
Het kwartiertje lopen van de werkplek tot het station beloofde een pijnlijke onderneming te worden. Ik zag er als een berg tegenop. Twee blaren aan mijn voeten, pijnlijke schoenen, ik haat het.
Na 25 meter al gaf ik het op. Te veel pijn, geen zin om het hele eind verder te sukkelen. Ik wachtte tot het groepje studenten dat achter me liep gepasseerd was, bukte me en trok mijn schoenen uit.
Met blote voeten, en schoenen in de hand, liep ik verder. Alsof ik een wandelingetje op het strand maakte, midden in de stad.

woensdag, juni 18, 2003

Prins
"Hallo reus."
Hij keek me donker aan en zweeg.
"Wat draagt u daar mee op uw rug?"
"Verdriet."
Ik dacht dat verdriet overal altijd al is, als een soort grondverf, waarover hier en daar wat geluk wordt geschilderd. Niet iets om in een zak te doen en op je rug te dragen. Maar ik zei dat niet.
Uit: Toon Tellegen, Brieven aan Doornroosje.

dinsdag, juni 17, 2003

Uitleggen
Hij kan praten. En daar bewonder ik hem om. Hij praat en praat, houdt pas op als er andere dingen écht belangrijker worden. Maar nooit wordt het saai, de hele tijd weet hij te boeien. Hij vertelt gestructureerd, alsof zijn hoofd vol schemaatjes zit waarop hij kan terugvallen. Hij begint bij A gaat dan naar B en in één rechte lijn naar C. Nooit vraagt hij: “Waar was ik gebleven?” want dat weet hij best.
Hij bezit bergen kennis, over de meest uiteenlopende onderwerpen, kennis die allemaal op steekkaarten staat, heel ordelijk. Een hoofd vol steekkaarten en schema’s. Liefst zou hij al die kennis ook in de hoofden van zijn luisteraars stoppen. Dat lukt hem. Maar zo goed als hij het weet te verwoorden, lukt het mij nooit. Ik heb geen schema’s in mijn hoofd, daarvoor heb ik pen en papier nodig.

Verloren
- brooddoos
- mijn mooi, blauw notitieboekje
- foto's van Rome
- één henna-spuit

maandag, juni 16, 2003

Treinstel
Aan de overkant van het gangpad nam er een meisje plaats. Ze schoof haar koffer tussen de twee zetels en ging aan het raam zitten. Nog voor ze helemaal zat, schoof er een jonge man naast haar. Het was mij niet duidelijk of de twee wel samen hoorden. Het meisje keurde de man geen een blik waardig. Praten deden ze al helemaal niet.
Het meisje nam haar boek en een flesje water uit haar tas en begon te lezen. Ik las ook verder. Maar het vreemde koppel intrigeerde me. Af en toe wierp ik een blik naast me. Ik zag het meisje ongemakkelijk manoeuvreren. Alsof ze nog dichter bij het raam wilde zitten. De man zat helemaal schuin in zijn stoel, zijn benen languit in het gangpad. Op zijn schoot hield hij een jasje, hij kon het niet stil houden. Hij plooide het op, legde het weer anders, wriemelde ermee, legde het nog anders, trok de punten een beetje naar boven, daarna naar beneden. Eén hand bleef de hele tijd onder het jasje verborgen.
Het meisje las verder. Ze werd merkbaar zenuwachtig van de man. Ze ging anders zitten, haar handen in haar schoot. De hele tijd las ze verder, ze keek de jongen niet één keer aan, haar ogen bleven gefixeerd op de letters in het boek.
Als door een wesp gestoken, stond het meisje op, heel snel. Ze vroeg de man om haar door te laten, nam haar koffer en verdween uit de wagon. De jongen keek haar na, zuchtte eens en ging op haar plaatsje zitten.
Ik probeerde me te concentreren op mijn boek.

vrijdag, juni 13, 2003

Slip
«Zou ik die wel nemen ? Gaat die niet te groot zijn ? »
« Nee, nee Hilde, neem die maar, een large is goed. »
Hilde was jong, maar had iets ouds over zich. Ik schatte haar 32. Ze was groot en mager. Ze had knap kunnen zijn, maar ze was het niet. Haar houding maakte van haar een klein hulpeloos wezentje, haar schouders hield ze naar voren, haar nek gebogen.
Haar moeder was groot en dik. Zij straalde macht uit, ze liep fier rechtop.
Samen stonden ze in de afdeling mannenondergoed, bij de slippen.
« Maar ik weet het niet, misschien is een large te groot. »
« Nee, neem een large Hilde ! »
« Maar als die te groot is wat moet ik dan doen ? »
« Dan neem ik die wel over. »
Het tweetal wandelde weg.
En kwam terug.
« Mama, ik neem een large hé. »
« Hilde ! Natuurlijk neem je een large ! »
Ik wandelde weg.

Stil
Het is stil hier. Alsof ik onder een stolp zit. In de verte hoor ik gelach, het fladderen van een duif. Maar in mijn stolp ben ik alleen. Geen geluid, geen gezelschap, geen woord. De warmte maakt de stilte vloeibaar. Ze plakt aan mijn lijf, kruipt diep in mijn poriën. Elke avond spoel ik stilte weg. En elke morgen is ze er weer.

donderdag, juni 12, 2003

Witte kool “anders”
Snij de witte kool in fijne reepjes. Bak gehakt in een grote pan. Maak het gehakt helemaal rul. Leg er dan de witte kool bovenop. Kruid met een flinke scheut ketchup, veel curry en zout. Zet een deksel op de pan. Laat stoven tot de kool gaar is. Roer alles door elkaar.

Foto
“Heb jij geen foto’s van Rome?” vroeg hij.
Die had ik. Ik ging op zoek in het kastje waar ik alle foto’s bewaar. Ik vond foto’s van Parijs, van Londen, van Barcelona, van Zwitserland, van Hongarije, Tsjechië en Zweden. Ik zag mezelf als tienjarige, als zestienjarige, als achttienjarige en als negentienjarige. Ik zag vrolijke zusjes, studentendopen, vriend S. met een babyface – nog niet zo lang geleden – en oude klasgenootjes die ondertussen dood zijn. Bij elke foto een verhaal. Tientallen verhalen in mijn hoofd.
Maar de foto’s van Rome vond ik nergens terug, wel stukjes van mijn verhaal.

Treintaxi
Heeft iemand van jullie ervaring met de treintaxi in Nederland?
Raak ik zeker "thuis" vanaf het station op een vrijdagavond om 22u?

woensdag, juni 11, 2003

Dood
Mijn sandaal

Tennis
Vorige week sloeg de tennismicrobe ook bij de kinderen uit de buurt toe. Ze gebruiken de poort van het park als net. Een beetje te hoog, maar de bal past ook perfect tussen de spijlen van de poort. Ideaal.
“Vier-één!” roept het kleine broertje naar zijn grote zus. De bal botst tweemaal aan zijn kant van het net voor hij door de poort stuitert naar haar kant. Ze komt te laat.
“Dat is niet eerlijk, die bal botste aan jouw kant van het net! Vijf-één voor mij!”
Ze zegt het gedecideerd en gooit de bal opnieuw op.
De jongen zwijgt. Hij slaagt de bal met een grote haal terug. Het meisje laat de bal één keer botsen en slaagt hem terug naar haar broertje. De bal springt hoog op, de jongen kan er niet bij.
“Zes-één,” zegt het zusje.
“Niet waar, jij moet die bal niet zo hoog laten komen!”
Het meisje voelt zich een beetje schuldig.
“Zullen we iets anders gaan spelen?”
“Ja.”
De jongen stapt weg van de poort, het meisje volgt.

dinsdag, juni 10, 2003

Loket
"Zou ik eerst mogen? Ik heb nog maar tien minuten voor mijn trein vertrekt."
Een oudere man staarde me zenuwachtig aan.
Bijna automatisch deed ik een stap naar achter. Tot ik de woorden in mijn hoofd een tweede maal afspeelde.
"Tien minuten?" vroeg ik.
"Ja, tien minuten," knikte de man snel.
Ik had nog maar vijf minuten voor mijn trein vertrok, en ik had een zee van tijd, vond ik.
De jongen achter me protesteerde.
"Ik heb nog maar vier minuten voor mijn trein vertrekt."
De man werd nog zenuwachtiger.
Ik keek over mijn schouder. Er stond niemand achter de jongen. Mijn beslissing was snel gemaakt. Ik deed een stap naar voor en liet mijn abonnement verlengen.

In de mailbox
Van: *****
Aan: een prof waar ik zes jaar geleden les van kreeg
Datum: maandag 24 juli 2000 16:28
Onderwerp: literatuur voor tentamen

>Geachte heer ***,
>ik wil op 10 augustus het tentamen ****
>maken en ik ben op zoek naar de daarvoor verplicht te bestuderen
>literatuur. Zou u zo vriendelijk willen zijn deze lijst naar mij te
>mailen?
>
>Bij voorbaat dank,
>***

Beste,

Mag ik eerst en vooral mijn verwondering uitdrukken dat U een tweetal weken
voor het tentamen nog op zoek moet gaan naar de verplicht te bestuderen
literatuur.

De leerstof bestaat uit een aantal hoofdstukken uit het boek "Nationaal
goed" uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het boek werd verleden jaar
uitgegeven via het IISG van Amsterdam. De preciese opgave van de
hoofdstukken kan ik van bij mij thuis niet doen aangezien de documentatie
zich op mijn kamer in *** bevindt. Ik ben morgen in *** te bereiken op mijn kamer tussen 11 en 12 uur. Gelieve dan langs
te komen of mij te telefoneren.

Met vriendelijke groet,

****

zaterdag, juni 07, 2003

Vlinder
"Hé, wat een mooie vlinder!" dacht ik. "Het moet jaren geleden zijn dat ik die nog gezien heb."
Zo lang geleden, dat ik zijn naam zelfs vergeten was.
Het was een koninginnepage.

vrijdag, juni 06, 2003

Verkleed
Als we verkleed naar school, de scouts of een feestje moesten, dan werd de verkleedkoffer van onder de trap geschoven. Eerst het rek met hoeden, pruiken en schoenen eruit, en dan graaien tussen de kleren. Ik was bijna nooit tevreden. Nooit was ik een echte brandweerman, een echte fee of een echte politieagent. Daar hadden we niet de juiste kleren voor. Er waren alleen afgedankte kleren van mijn ouders, het judo-pak uit ver vervlogen tijden van mijn vader, een hippieblousje van mijn vader, kleedjes waarmee mijn moeder naar de trouw van haar broers en zussen ging en de pruiken van mijn grootmoeder.
“Als je die rok en dat bloesje aantrekt, dan ben je een héle mooie fee,” zei mijn moeder dan. De rok was véél te groot en in de blouse verdronk ik. Maar ik trok ze aan. Het leek nergens op, en zeker niet op de fee van mijn dromen. Een beetje afgunstig keek ik daarna om me heen, naar de andere kinderen. Er waren échte konijnen, clowns, brandweermannen en feeën. Ik was niks: geen fee maar ook geen Nele meer.
Alleen trouwen, daar waren we wél goed in. Ik trok het trouwkleed van mijn moeder aan – dat overigens ook veel te groot was, maar nu was dat een “sleep” – en mijn bruidegom het trouwkostuum van mijn grootvader, compleet met hoge hoed.
Maar we konden niet elke keer trouwen. Al snel kreeg ik een hekel aan verkleedfeestjes en carnaval. Als je niet goed verkleed bent, is het niet leuk.
Morgen is het weer zover. Ik ga naar een feestje – dresscode: Let's go eighties! Zucht.
Hoe tover ik mij om tot een eighties-party-girl? Ik heb kort haar (kan voor mezelf geen wervelend eighties-kapsel bedenken), géén verkleedkoffer meer en weinig inspiratie.
Help!

Vervoer
De bus was bijna helemaal vol. Alleen vooraan waren nog enkele stoelen vrij. Achteraan zaten een heleboel zwarte mannen, het leek wel het nationale voetbalelftal van Togo. Vooraan zat gewoner volk: Marokkaanse mannen en vrouwen en twee kleine kindjes. We installeerden ons, en zorgden ervoor dat de fles water niet te ver uit de buurt was. Het beloofde immers een lange, warme trip te worden, van Essaouira naar Cassablanca.
Na een tweetal uurtjes hielden we halt in een gat met enkele kraampjes. We werden verondersteld een brochette te eten. Daar hadden we geen zin in. Het werd een yoghurtje en een bezoek aan het toilet. We hadden nog ruim de tijd, dus installeerden we ons op een terrasje. We keken naar de heksenketel om ons heen: schreeuwende verkopers, vermoeide reizigers, en de eeuwige “hangmannen”.
Langzaam begon het ons te dagen. Niet alle passagiers waren uitgestapt, de voetbalploeg zat nog op de bus. Buiten stonden enkele militairen, die zaten net voor de voetbalploeg op de bus, realiseerden we ons nu. We hadden de link niet gelegd.
Twee aan twee kwamen de voetballers uit de bus. Ze werden naar de toiletten geëscorteerd. Nu pas zagen we dat ze wel twee aan twee naar het toilet moesten, ze waren geboeid. De rechterpols de ene was vastgemaakt aan de linkerpols van de andere.
Met stijgende verbazing volgden we de militairen en de voetballers, die helemaal geen voetballers waren. Gevangenenvervoer stond hier gelijk met openbaar vervoer.
Toen we weer op de bus zaten, en ook de militairen eindelijk gearriveerd waren, – zij hadden zich de brochetten wel laten smaken – kregen de voetballers drie flessen water. Daarmee moesten ze het doen, drie flessen voor twintig voetballers, op een warme Marokkaanse septemberdag.

donderdag, juni 05, 2003

Nacht
Vanmorgen wist ik niet meer of ik het gedroomd had of dat het echt was gebeurd. Ergens in de achterste regionen van mijn geheugen, vond ik een restje van de gebeurtenissen. Ik kon het controleren: mijn gsm. Laatste tien gesprekken, ontvangen gesprekken. Mijn geheugen had me niet bedrogen.
Vannacht had mijn telefoon gerinkeld. Geen idee hoe laat het was. Ik moest van heel ver komen, ik slaagde er nog net in “met Nele” te mompelen. Het zal best wel een beetje vreemd geklonken hebben. Aan de andere kant van de lijn klonk gelach. Niet één lach, nee, vele lachen. Een hele groep mensen lachte. Daarna een klik. Stilte.
Ik had nog net de tegenwoordigheid van geest om het mij onbekende nummer (0495/5138**, na!) te bellen. Ook als ik half slaap ben ik nieuwsgierig. Geen reactie. Voice-mail. Een meisje in rad Frans. Ze zong een beetje.
Ik maakte mezelf wijs dat ik zelfs slapend in staat ben een feestje op te vrolijken.

woensdag, juni 04, 2003

Bedrog
Gisteren gooide ik in één klap mijn glas cola-light en de vaas met rozen om. Alles onder het water, cola en rozenblaadjes. Toen kon ik mezelf nog wijsmaken dat ik gewoon mijn dagje niet had.
Vandaag lukt dat me niet meer. Ik gooide de hele fles cola-light om.

dinsdag, juni 03, 2003

Vel
Ik ben een slang, ik vervel. Als ik mijn vel niet meer pas, vind ik een nieuw vel. Ik moet het vinden, het groeit slechts zelden vanzelf. Mijn vel, dat zijn de passanten in mijn leven. Mensen die even meegaan op mijn weg, en ik op de hunne. Tot we, bewust of onbewust, een andere weg inslaan. Dan komt er nieuw vel, komen er nieuwe mensen in mijn leven. Er is ook vel dat lange tijd blijft zitten, er is zelfs vel dat er altijd al geweest is. Het is goed zo, er zitten net genoeg mensen aan mijn vel, en altijd vind ik wel nieuwe huid, nieuwe mensen.

"Ik heb geen geheimen voor je, er zijn alleen dingen die ik je nog niet vertelde."

Groot
Ze was een groot meisje. Amper tien jaar, maar zij voerde het woord. Ze vroeg de treinbegeleider of de wachtende trein hen naar huis kon brengen. Dat kon hij niet. Het meisje vroeg wanneer hun trein zou komen. Nog tien minuutjes geduld.
Ze was ook een klein meisje. De hele tijd hield ze een tut in haar mond. Het was geen speeltje van haar, nee, het was gewoon haar tut, haar tut waar ze al tien jaar niet zonder kon.

maandag, juni 02, 2003

Plant
Drie kamerplanten wilde ik, absoluut. Hoe ik die thuis moest krijgen, dat was een zorg voor later. Aan mijn fietsstuur bungelden al twee plastic zakken en mijn tasje. Een snelbinder had ik niet. Ik vroeg de verkoopster om de stenen potten in een kartonnen doos te stoppen. Het zou me wel lukken, één hand aan het stuur, één hand bij de kartonnen doos, zes kilometer lang.
Het lukt me niet. Dat merkte ik na drie meter al. Voor er ongelukken van kwamen, besloot ik dat ik technische ondersteuning nodig had. Ik vroeg een vrouw met een fietsmandje waar je die dingen kon kopen. “Bij de fietsenmaker, aan het einde van die straat,” antwoordde ze. Te voet toog ik naar de fietsenwinkel. De deuren waren op slot. Er hing een bordje “open”. Vertwijfeld zocht ik naar een bordje met de openingsuren. Hoe lang zou zijn middagpauze duren? Het was al kwart voor twee. Ik belde aan, de nood was hoog. Geen reactie. Ik installeerde me op het muurtje in de schaduw.
Om vijf voor twee kwam de fietsenmaker aangereden. “Eigenlijk had ik om half twee al open moeten gaan maar ik werd weggeroepen. Ik werk ook bij de brandweer.” Ik was al lang tevreden dat hij was komen opdagen. “Een mandje, ik heb een mandje nodig,” zei ik.
Ik kocht een rechthoekige mand, installeerde mijn drie planten erin en hing het gevaarte aan mijn stuur. Dat ging maar net goed. Het voorlicht kwam te hoog. Ik zou voorzichtig moeten rijden.
Dat deed ik. Slechts één bochtje moest ik nemen, verder één rechte weg langs de rivier. Het groen van de planten wees me de weg. Ik had er vertrouwen in. Ik genoot opnieuw van het water naast me en de zon boven me.
Tot die ene bocht. Iets te snel ging ik. De mand belandde mét inhoud op het fietspad. De schade leek enorm: overal groen, aarde en steen. Balans: één pot finaal in twee, één pot met een grote barst en één gave pot. De schade aan de plantjes was niet onoverkomelijk.
Heel voorzichtig fietste ik het laatste eind naar huis.

zondag, juni 01, 2003

Reden
voor een bezoekje:
"De benzine moet op."

Weg
Wanneer iemand me had gevraagd: "Ben jij een toerist?" wat had ik dan moeten antwoorden?
Ik fietste op m'n eentje door een vreemd landschap, een vreemde stad in een - toch wel - vreemd land. Ik keek naar de boten op het water, het hengelende jongetje met reddingsvest, de vrouwen met een mandje aan hun fiets, alsof ik dat thuis nooit zag. Thuis zag ik die dingen anders. Sneller-gewoner, daar stelde ik me daar geen vragen bij. Hier had ik tijd om te kijken, tijd om dingen vreemd te vinden.
Maar ik was niet op vakantie. Ik deed niet alleen leuke dingen, ik deed ook hele gewone, huiselijke dingen. En ik voelde me een beetje thuis.
En ja, ik had een koffer bij me, maar niet omdat ik op vakantie was, wel omdat ik ging "logeren".
Was ik een toerist? Ik weet het niet.