TwweeT en de kleine dingen

vrijdag, januari 31, 2003

Internet
Internet is groots. Ik ging op zoek naar Michel, de Togolees die meermaals bij ons logeerde, de maker van mijn mier. Ik googelde zijn familienaam en daar was hij.
"Le groupe artistique des marionnettes " Gama Le Défi " fondé par feu K. Michel." stond er. Par feu.

En er waren foto's van marionetten. Wel niet de zijne, maar toch gelijkaardig. Mensen maakte hij anders, veel speelser, veel uitbundiger, maar de zebra zou hij gemaakt kunnen hebben. Kijk:

Gast
Ik heb een wintergast bij me thuis. Aan het begin van de winter had ik meer gasten, maar die hebben de vrieskou niet overleefd. Ik weet niet of het de vrieskou was die hen de das heeft omgedaan. Ook het warme licht van mijn staande lamp – waar ik hun lijkjes vond – of het tekort aan voedsel – er waren altijd wel wat restjes te vinden, maar ik heb ze nooit een volledige maaltijd voorgezet – kunnen de oorzaak geweest zijn van hun dood.
Mijn laatste gast heeft mijn slaapkamer uitgekozen als verblijfplaats. Soms zie ik hem in de buurt van de lamp, vanmorgen had hij zich behaaglijk genesteld in het randje tussen het plafond en de muur. Mijn gast is niet erg groot, maar hij valt wel op, met zijn knalrood lijf en zijn zwarte spikkels.
Ik weet niet goed hoe ik een goede gastvrouw kan zijn voor mijn gast. Hem onverbiddelijk de deur uitzetten lijkt me geen goed idee. Ik laat hem maar wat. Wanneer de lente in het land is, zet ik alle ramen en deuren wagenwijd open, en dan kan hij zijn buitenleven weer opnemen. Want de bloemen en planten in het park lijken me toch iets leuker als biotoop dan mijn slaapkamerplafond. Alhoewel, er huizen geen vogels of andere rovers in mijn slaapkamer. (Maar is een lieveheersbeestje zelf geen rover?)

donderdag, januari 30, 2003

Gedichtendag (bis)
Ik denk de echte
dood is zo licht
als een veertje
dat je
wegblaast in een lucht
bol van zon
en dat schommelend verdwijnt
in het licht dat schijnt
alsof er in de verste verte
nooit een eind aan komt.

Hans Andreus

Gedichtendag
Zeg iets, zeggen ze nadien allemaal.
Mij had hij gevraagd wat wil
je dat ik zeg dat het niet
echt de sterren zijn maar licht
dat er nog langer over doet
tot hier tot waar wij staan dat
het niet echt staan is waar wij
stonden maar wankelen rond
om de zon dat het niet echt
jij is en niet ik niet wij maar
even wachten op verdwijnen of
dat ik echt van je hou.

Patricia De Martelaere

Regendruppels op je bril
je ogen dof van verdriet
maar huilen doe je niet.

woensdag, januari 29, 2003

Dief
Ik geef toe, ik heb wel eens dingen ontvreemd. Gestolen zo je wil. Gedurende twee jaar was ik zelfs een erg bedreven ontvreemder van goederen. Let op de nuance: goederen, geen geld. De goederen waren steeds dezelfde, de gedupeerde ook. Nooit ben ik betrapt, de gedupeerde heeft er zelfs nooit iets van gemerkt, denk ik.
Het zat zo. Op mijn toenmalige kot hadden we geen strikte afspraken. Ieder deed zijn afwas, wie er aan dacht zette de vuilniszakken buiten, de poetsvrouw poetste de badkamer en keuken en we maakten het niet te gortig. Dat liep goed zo, er gebeurde wat er moest gebeuren en de sfeer was opperbest. Ik schoot goed op met mijn drie mannelijke huisgenoten en omgekeerd was dat ook het geval.
Eén ding zagen we echter over het hoofd. En vermits we dat niet afspraken, nam ik die zorg op mij. Maar ik wilde er niet voor betalen, dat ging me iets te ver. Dus trok ik regelmatig met een lege rugzak naar de les. Wanneer de les en de daarbij horende cafetaria-tijd er bijna opzaten, moest ik dringend naar het toilet. Op de spoelbak van elk toilet stonden er steevast minstens acht rollen toiletpapier. Ik vulde mijn rugzak en ging terug naar mijn kot. Zo waren we weer even voorzien.

dinsdag, januari 28, 2003

Afrika
Aan mijn boekenplank hangt een mier. Eerst dacht ik dat het een spin was, maar later kwam ik aan de weet dat het een Afrikaanse mier is. Het is een marionet, een visdraad verbindt het lijf en de kop met een bamboe-stokje. Ik vind het een lieve mier, met haar twee witte schelpen-oogjes kijkt ze vriendelijk mijn kamer in. Haar kop en lijf zijn kalebassen, bekleed met een bruin-grijs stofje. De zes poten (ik had moeten weten dat een spin geen zes poten heeft) zijn gemaakt in dezelfde stof.
Maar de herinneringen maken de mier voor mij nog dierbaarder. Ooit, lang geleden, logeerden er twee mannen uit Togo bij ons. De ene was heel erg bijzonder, hij was poppenspeler. In grote canvas-zakken had hij olifanten, giraffen, verleidelijke vrouwen, reuzen en duivels bij zich. Allemaal heel knap zelf gemaakt. Hij vertelde er de mooiste verhalen mee.
M. was een filosoof en verteller. Hij kon uren voor zich uit staren, met een mysterieuze glimlach op zijn mond. Hij zei wijze dingen, lachte een beetje met een vriend die mijn zus van 13 “la femme de sa vie” noemde. Hij was geen verleider, trachtte niet persé een Vlaamse vrouw aan de haak te slagen om in België te kunnen blijven. Maar hij wilde wel terugkomen. In Togo was hij de leider van een eigen theatertje. Met dansers, muzikanten, zijn poppen, en maskers. Zijn grote droom was om Europa te veroveren met dit groepje.
Aan het einde van de week had hij connecties: B. zou een hele tournee regelen voor hem. Met een gerust hart vertrok hij weer naar Togo, maar hij vergat zijn mier.
Ik wist niet of ik M. ooit nog zou terugzien, of ik hem zijn mier nog terug kon geven. Zijn gedroomde tournee was voor ons heel wat minder zeker dan voor hem. Vanaf toen koesterde ik de mier. Dat jaar ging ik voor het eerst op kot, en mijn mier ging mee. In elke kamer, elk huisje waar ik sindsdien woonde, kreeg de mier een prominent plaatsje.
Een jaar later, of twee, was M. terug in België. Via zijn connectie, B. had hij optredens op de Gentse Feesten en in Planckendael weten te versieren. Met zijn volledige groep speelde hij de pannen van het dak. Hij vertelde me dat de mier een mier was, en geen spin, en dat ik hem mocht houden.
M. zou nog één keer naar België komen, weer trad hij op met zijn poppen. Maar die laatste keer zag hij er slecht uit. Zijn wangen waren ingevallen, zijn kleur kon nog moeilijk als “chocoladebruin” omschreven worden. Hij was moe.
We hielden contact. Hij schreef ons en B. steeds lange brieven, waarin hij aanvankelijk de hoop uitsprak nog eens naar Europa te komen. Toen werd het een tijd stil. Met nieuwjaar kregen we opnieuw een brief: het ging niet zo goed met hem, hij was bijna verdronken, hij was op het nippertje aan de dood ontsnapt. Zijn theatergroepje had hij moeten opgeven, zijn “vrienden” waren er met zijn kostbare maskers vandoor. Van plannen om opnieuw naar België te komen, was er geen sprake meer.
Daarna hoorden we helemaal niets meer, B. werd ongerust en trachtte zijn zus in Parijs te bereiken. Toen was M. al enkele maanden overleden. Le Sida.
Maar zijn mier hangt nog steeds aan mijn boekenplank.

maandag, januari 27, 2003

Taal
Af en toe heb ik last met de Nederlandse taal – of met de Nederlanders, daar ben ik nog niet helemaal uit. Dat “ze is direct overgeschakeld van borstvoeding op patatten,” hen vreemd in de oren klinkt, dat kan ik nog aannemen. En dat “tetteren” – en een tetterwijf al helemaal – hen onbekend is, daar kan ik ook nog bij. Op momenten dat ik die woorden uitspreek, ben ik me immers bewust van mijn achtergrond, weet ik dat ik het "fout" doe.
Pas wanneer mensen die veronderstellen dat “tricky” in de Van Dale staat, die de militaire politie “marechaussee” noemen en die leven in een land waar “Idool” “Idols” heet, me confronteren met mijn “Vlaming-zijn” (woehoe), word ik onzeker… Maar een portie zelfonderzoek zo af en toe, kan geen kwaad. Ik ga de confrontatie aan!

Bibliotheek
Je hebt geen stuk van 2 Euro bij je – je wisselt een briefje van 5 Euro – een stuk van 1 Euro rolt weg – je haalt je kaart boven – doet hem in de lezer – raapt het muntstuk op – haalt nogmaals je kaart door de lezer – stopt je tas en jas in het kastje, mét een stuk van 2 Euro – je haalt je kaart nog een keer boven en door de lezer – gaat naar de lift – drukt op het vijfde knopje – je liftgenoot drukt op het vierde knopje – de lift stopt – liftgenoot stapt uit – jij ook – je neemt de trap voor die laatste verdieping – je bent samen met de lift op het vijfde – na tien minuten zoeken vind je dat ene boek waarvoor je kwam – je neemt de lift naar beneden – je ontleent het boek – je haalt je kaart door de lezer – je doet je kastje open – je stoot je hoofd heel hard tegen het kastje achter je – je stopt je boek weg en vertrekt uit de bibliotheek

zaterdag, januari 25, 2003

Schudden
Schudden aan de linkerkant, schudden aan de rechterkant, schudden aan de bovenkant, schudden aan de onderkant. Herhaal deze procedure. En nogmaals.
Maar soms helpt het niet, dan schud je een laatste keer, en begeef je naar de onderkant. Trek één flap open, buig je voorover, duik met je gezicht eerst onder de flap, beweeg je voorzichtig naar boven en zorg voor zo min mogelijk uitsteeksels. Boven aangekomen, trek je je deken goed, controleer je de andere randen en beweeg je je voorzichtig achterwaarts, terug de vrije wereld in.
Ik kan erg genieten van mijn donsdeken 220 x 240 maar mijn bed alleen verschonen, dat vind ik de minst leuke activiteit om alleen te ondernemen.

vrijdag, januari 24, 2003

Personage (vervolg)
Dirk zwaaide naar zijn baas toen hij diens bureau voorbijliep. De baas schonk hem een knikje. Hij zette zijn weg verder naar de kantine. Daar lag zijn overall op hem te wachten en kon hij zijn boterhammen achterlaten. Mét overall en zonder wollen hemd ging hij naar zijn tafeltje. Vijf tv-toestellen wachtten op hem vandaag. Hij zette zich neer, schoof het eerste toestel dichterbij en las het papiertje dat er met een plakbandje opgeplakt was. “Beeld trilt, groen ontbreekt in kleurenpalet,” las hij. Een makkie. Snel vees hij het toestel open.
Nu was hij er. Eindelijk kon zijn dag beginnen. Vanaf dit ogenblik kon hij zijn gedachten de vrije loop laten gaan. Zijn bestaan splitste zich: de handen aan het werk, het hoofd aan het denken. Elke dag had hij één onderwerp waarover gedacht diende te worden. Hij had een lijstje opgesteld, het hing aan de zijkant van zijn linnenkast. “Te denken,” stond er. Daaronder volgde het alfabet met naast elke letter een woord. Behalve bij de Q, de X en de Y. Ook voor de W had hij deze keer niets gevonden. Bij vorige sessies had hij al over Waarheid en Wereld gedacht, maar nu wist hij niets te verzinnen met een W.
Vandaag was hij aan de V. Eindelijk had hij het aangedurfd “vrouwen” in te vullen. Of “vrouw”, dat wist hij nog niet zo goed. Hij had er erg tegenop gezien. Dirk dacht liever over dingen als namaak, portret, roer, streven of uur, de dingen die hij de laatste dagen had overdacht. Maar het moest, hij moest volledig zijn in zijn denken. Vandaag “vrouwen” dus.

Bloemen
De restauratie van de bibliotheek is bijna voltooid. Alleen rond de hoofdingang staan nog steigers. De gevels zijn terug mooi, de wapenschilden – die ik voor de restauratie nooit had opgemerkt – kregen een nieuw laagje verf en alle ornamenten (en dat zijn er veel) werden opgefrist. Het verschil met enkele jaren geleden is groot.
Ik had al een paar keer gedacht dat het werk er nu opzat, dat de restauratie helemaal voltooid was. Maar telkens kwam ik bedrogen uit. De windroos moest nog terug op de toren, zuilen dienden nog een plaatsje te krijgen.
Deze week hebben de werkmannen een merkwaardige operatie uitgevoerd. Maandagmorgen had ik ze al gezien, beneden op de begane grond, gisteravond zag ik ze voor het eerst op hun nieuwe plaats: aan de rand van het dak, bovenop “vazen” in witte steen. Ze zijn zo’n meter 70 groot, van gietijzer, groen en grijs – dat hoogstwaarschijnlijk zilver moet voorstellen – met krullen en draaien en bovenaan enkele bloemen met bellen. Lelijk, spuuglelijk.
Nu vind ik de universiteitsbibliotheek op zich niet echt een mooi gebouw. Maar de geschiedenis die er achter zit, de verwoestingen, de neorenaissance, de talrijke symboliek in het gebouw, de “eendracht” bij de (her)opbouw, het majestueuze – de Duitsers krijgen ons er niet onder, zelfs niet in twee keer – blijft boeien.
De bloemen staan er nog geen week en nu al wordt er hardop over getwijfeld. Uit ingelichte bron (ik weet niet of de bron welingelicht is) vernam ik dat ze daar helemaal niet stevig staan, dat één exemplaar al opnieuw naar beneden gekomen was. Bovendien wordt hun authenticiteit in vraag gesteld. Bij de brand in ’40 zouden ze er ook niet meer gestaan hebben. Maar net na de bouw, na de Eerste Wereldoorlog, wel. De bloemen toen waren wel niet dezelfde als de bloemen nu. Terwijl er toen verschillende bloemen in één vaas stonden, zijn alle bloemen nu hetzelfde. De verschillende bloemen symboliseerden de verschillende landen die royaal hun steentje hadden bijgedragen bij de opbouw van de bibliotheek. Je had Ierse en Amerikaanse bloemen, Franse en Engelse, kortom, een geallieerd boeket. Misschien heeft er nu maar één overheid bijgedragen aan de restauratie. Maar dat geloof ik niet.


donderdag, januari 23, 2003

Af
Ik klim naar de zon
maar de zon weet dat niet
en als ze komt piepen
vanachter een wolk
dan hou ik me stil
zo ziet ze me niet

schuift er een wolk
terug voor de zon
dan klim ik vlug door
altijd rechtdoor

als ik er ben
dan klop ik af
dan is zij er aan
maar als ze me ziet
is het niet gedaan
er is nog de maan.

Vincent Klaardijk

Kassa
Achter me bij de kassa stond een student. Ze babbelde luid met een jongen die aan een andere kassa stond aan te schuiven.
“Wanneer heb jij je laatste examen?” vroeg hij.
“Zaterdag, sociaal-economische.”
“Nieuwe?”
“Nee, middeleeuwen.”
“Ooh, dan heb je nog wel wat tijd.”
“Ja, maar ik zal hem kunnen gebruiken ook, ik moet nog veel doen voor dat vak.”
“En daarna weer aan je thesis beginnen?”
“Ja”, ze zuchtte, “maar daar heb ik géén zin in. Ik denk dat ik liever examens doe dan aan mijn thesis te werken. Ik moet nog veel archiefwerk doen, en dat is zo saai.”
“Waarover gaat je thesis dan?”
De woorden lagen op mijn tong, maar ik hield me nog net op tijd in. Ik zal nooit weten waarover haar thesis gaat. Iets sociaal-economisch, ja dat wel.

Verkiezingen
Verkiezingen in Nederland, dat is goed voor een avondje onder vriendinnen, vonden we. Vriendinnen die zich wel erg betrokken voelen bij Nederland de laatste tijd, dat moet gezegd. We keken naar uitslagen van gemeenten waar we nog nooit van gehoord hadden, bloemen, feestjes, interviewers die zich erg goed hadden voorbereid (“D66 is de partij van de nuance, is de nuance nog nodig?"), partijleiders die blij waren met het succes van anderen, leiders die deden alsof er geen verkiezingen geweest waren, grafieken en een debat met (ex-) LPF-kiezers. We amuseerden ons, en we wisten wel op wie we zouden stemmen, moesten we mógen gaan stemmen gisteren. Maar dat mochten we niet. Pas in mei gaan we stemmen, en dat is dan geen kwestie van mogen, maar van moeten. Wie of wat onze stem dan zal krijgen, dat weten we nog niet. Bijna zijn we een typisch Nederlands verschijnsel: zwevende kiezers.

woensdag, januari 22, 2003

Vragen
Waarom zijn de personages in mijn hoofd altijd trieste figuren?
Waarom zijn er nog steeds mensen op zoek naar nieuwjaarsbrieven?
Waarom kan je geen tijd sparen, zoals je dat met geld en snoep wel kan?
Waarom krijg ik van koffie maagpijn?

Personage
Een dag in de week begon voor Dirk steeds op dezelfde manier. Hij zette zijn wekker uit, zwaaide zijn benen uit het bed en trok zijn pyjama uit. Netjes vouwde hij zijn slaapkleren op en stopte ze onder zijn hoofdkussen. Hij wankelde naar de linnenkast en nam er een paar propere kousen uit. Die trok hij als eerste aan, blote voeten op de koude waren de hel voor hem. Dan nam hij zijn onderbroek van het stapeltje kleren op zijn stoel naast het bed. Elke avond schikte hij zijn kleren mooi op die stoel. ’s Morgens kon Dirk ze heel makkelijk weer aantrekken: eerst zijn onderbroek, dan zijn onderhemdje, zijn jeansbroek, zijn T-shirt van het bedrijf en een wollen hemd. In die volgorde lagen ze klaar, elke morgen opnieuw.
Daarna ging hij naar het toilet. Hij leegde zijn blaas maar spoelde niet door, dat was een taak voor zijn broer, die na hem gebruik maakte van het kamertje. ’s Morgens mocht de toilet maar één keer gespoeld worden, zijn vader wilde het zo.
Daarna was de badkamer vijf minuten voor hem. Hij schuimde zijn wangen in, schoor zich en spoelde zijn gezicht.
Beneden op de keukentafel stonden zijn boterhammen voor ’s middags al klaar. Die had zijn moeder gesmeerd. Dirk kuste haar op haar wang, hij voelde de droge huid tegen zijn net geschoren kaak. Hij schoof aan tafel, at twee beschuitjes met confituur en drie boterhammen met kaas. Hij dronk de kop koffie die zijn moeder hem inschonk en luisterde naar het nieuws. Om kwart over zeven stopte hij zijn boterhammen en een appel in zijn rugzak, deed zijn schoenen en jas aan en sprong op zijn fiets. Klaar voor een nieuwe werkdag.

Hoed
Je moet steeds op je hoede zijn wanneer je in dit huis rondloopt. Achter elk hoekje loert gevaar, en achter elke deur nog veel meer. Vier zware branddeuren zijn er, op je weg van de koffiekamer naar je bureau. Telkens je een deur nadert, spits je je oren. Hoor je voetstappen aan de andere kant van de deur, dan blijf je stokstijf staan. Je wacht.
Dan zwaait de deur open, met veel zwier stapt een collega de gang in. “Oeps,” zegt hij, dat is geluk hebben, was ik één seconde later geweest dan had jij een hele tas warme thee over je heen gekregen.”
Maar jij weet wel beter, je had hem immers gehoord.
Pas als je niets hoort, als de gang aan de andere kant van de deur schijnbaar leeg is, is het écht gevaarlijk.

dinsdag, januari 21, 2003

Sterk
“Je moet sterk zijn. Je moet hard zijn. Voor jezelf maar bovenal voor anderen. Huilen is verboden. Je toont geen gevoelens. Twijfel is niet toegestaan. Je moet hard werken. Werk komt steeds op de eerste plaats.”
Dat hadden ze het jongetje geleerd. Het jongetje werkte hard, hij was goed in zijn werk. Als geen ander kon hij de meest uiteenlopende toestellen uit elkaar halen, de fout opsporen en herstellen en de toestellen weer mooi in elkaar zetten.
Twijfel was nog nooit in hem opgekomen. Zijn leven bestond uit zekerheden.
Het jongetje was hard, er lag een verbeten trek om zijn mond. Hij kende geen mededogen, ook niet voor zichzelf. Hij wist niet dat tranen zout proefden.
Hij wist niet wat verdriet was, of geluk. Dat hadden ze hem niet geleerd.

maandag, januari 20, 2003

Marokko
Ze hadden ons aangeraden om op het dakterras te slapen. Dat hadden we eerder al gedaan, maar nu had ik er niet zo’n zin in: zand dacht ik, en wind, geen gelukkige combinatie. Buiten kon je geen twintig meter zien, het zand maakte je blikveld grijs. Een klein groepje palmbomen een eindje verderop was nog net zichtbaar. Maar van de uitgestrekte zandduinen konden we het bestaan alleen vermoeden.
Het zand was overal: in je haren, je ogen, je slip, je oren én overal in je bagage. Ik had geen zin in zand in m’n bed. Maar, zo verzekerden ze ons, ’s avonds zou de wind gaan liggen, dan kwam de woestijn tot rust. We lieten ons overhalen en brachten onze bagage naar het dakterras.
Hij had gelijk, ’s avonds was er geen wind meer. Het was ook niet koud, aan één dekentje hadden we genoeg. We legden de matrassen op een lange rij en kropen in ons geïmproviseerd bed. Het was stil, geen fluitende wind, geen dromedarissen, geen muziek. Alleen ademhaling.
Midden in de nacht werd ik wakker. Ik lag op m’n rug, er was geen dak boven m’n hoofd, alleen hemel, sterrenhemel. Duizenden en duizenden kleine fonkelende stipjes. Tellen had geen zin. Ik sperde mijn ogen open. Zo mooi, ik wilde wakker blijven, de hele nacht naar de sterren kijken. Ik vocht tegen de slaap en voor de sterren, maar ik verloor de strijd.
(Voor meer Marokko, zie Schalmei)

Spurt
'k Heb een spurtje tegen een boot gewonnen vanmorgen. Ik was eerst aan de brug, ik kon er nog over, nét voor de boot eronderdoor vaarde en de brug open ging.

zondag, januari 19, 2003

Taal
Ik heb ontdekt dat ik de dingen een naam moet geven wil ik ze begrijpen. Ik kan pas dingen leren, als ik ze in de categorie « taal » heb opgenomen. Mahjong is daar een voorbeeld van. Ik geef alle blokjes een naam, dan herken ik onmiddellijk dezelfde blokjes. Kleine r, chique r, vieze prentjes, ventjes, blauw blokje, dollar-blokje, elk blokje benoem ik, zo vind ik ze altijd terug.
Bij dansen is het net hetzelfde. Elk pasje benoem ik, anders raken mijn benen gegarandeerd in de knoop. Als ik dans, dan klinkt het in mijn hoofd « één twee links, wiegel wiegel, sjot links rechts één twee drie jemeniet één twee drie balans balans rechts voor links naast rechts achter hop hop hop. »Ik slaag er nog net in de woorden niet te fluisteren en te blijven lachen. Talig dansen is immers leuk!

vrijdag, januari 17, 2003

Vacature
Voor onmiddellijke indiensttreding:
Recept voor lekker dessert (m/v)
Functie: Je sluit een overheerlijk vriendendineetje luchtig, fris én smaakvol af.
Profiel: Je bent lekker en makkelijk te bereiden. Er is geen oven vereist (microgolfoven is wel toegelaten) om je in de praktijk om te zetten. Je zit boordevol vitaminen, laat een frisse smaak na. Je bezorgt mijn gasten een “oooh, wat lekker”-reactie. Je legt geen hypotheek op de rest van de avond door de overdaad aan afwas die je veroorzaakt.
Aanbod: Goed tot zéér goed gezelschap, verloning overeen te komen, talrijke bijkomende voordelen, waaronder maaltijd(cheques).
Gelieve zich te onthouden: alle tiramisu- en chocomousse-toestanden, wegens veel te zwaar.
Serieuze kandidaten kunnen reageren via onderstaand formulier, voor 18 januari 14 uur.

donderdag, januari 16, 2003

Joggen
Ik zwom mijn vijfentwintigste lengte toen er een man aan de kant vreemde handelingen begon uit te voeren. Hij was in de weer met iets dat het midden hield tussen een reddingsvest en zwembandjes. Zweedse zwembandjes wel te verstaan. Van die gele, harde plastieken ondingen die je rond je buik moest aanbrengen.
Ik snapte het niet goed. Het leek alsof die man helemaal geen zwembandjes nodig had. Hij was groot en stoer. En wie gaat er nu zwemmen met een reddingsvest in een zwembad met vijf redders aan de kant?
Even vergat ik hem, ik zwom mijn zesentwintigste lengte, en mijn zevenentwintigste lengte. Toen ik terug in het ondiepe was, zag ik dat de man gezelschap had gekregen van twee vrouwen. Ze stonden alledrie verticaal in het water. En dat in een zwembad waar ik nergens kan staan.
Langzaam gingen ze vooruit, alsof ze muizenstapjes namen. Ze babbelden luid, en keken lachend om zich heen. Ze waren zich goed bewust van de belangstelling die hun vreemde gedragingen oogstten. Was dat nu water-jogging?
Ik vond er niets aan. Het ging veel te traag naar mijn zin. Op het moment dat ik aan lengte zevenendertig was, waren zij één keer over en weer « gegaan ». Saai.

Figuur
We hadden een dorpsfiguur bij ons in het dorp. Hadden, want hij is al enkele jaren dood. Rik Viool, zo heette hij – althans zo werd hij genoemd – scheurde met zijn opgefokte brommertje door het dorp. Hij was een opvallende verschijning. Steeds droeg hij een lichtblauwe stofjas en daaronder een rok tot aan de knie. Hij had dikke, witte en vooral blote benen, zomer en winter. Echte ouderwetse klompen maakten het plaatje compleet. Ik wist niet veel over Rik Viool, hij zou samenwerken met een aantal notarissen en de aankondigingen voor openbare verkopen in de buurt verspreiden. Hij zou een “verdierepikker” zijn en zo een aardig fortuintje vergaard hebben. Maar dat had ik maar van horen zeggen. Er werd heel wat gefluisterd over Rik Viool. Naar het schijnt droeg hij niets onder die rok en zou hij een voorkeur hebben voor jonge jongens. Of het post-Dutroux-tijdperk een rol speelde in deze beweringen, weet ik niet. Ik bleef – alhoewel ik duidelijk geen jongetje was – liefst uit de buurt van Rik Viool. Ik vond hem een beetje griezelig.

Soms is Leuven ook een dorp. Leuven heeft namelijk ook dorpsfiguren. De pater met zijn rode kap, de man die altijd tegen zichzelf staat te praten en daarbij geregeld doet alsof hij zijn keel oversnijdt en de groezelige gitarist. Vanmorgen kwam ik de gitarist tegen, zonder gitaar. Ik wilde uit de trein stappen, maar hij versperde mij, en de andere pendelaars, de doorgang. Ik ben wel meer gewoon van hem. Vroeger zag ik hem regelmatig in het studentenrestaurant, waar hij op zijn aftandse tweesnarige gitaar een liedje trachtte te spelen en zingen. De gitaar, zijn spastische bewegingen en zijn gebrek aan stem maakten dat wel erg moeilijk. Het klonk lelijk, maar toch oogstte hij behoorlijk wat succes.
Ook in het zwembad kwam ik hem regelmatig tegen. Daar beleefde hij de tijd van zijn leven. Hij sprong van de kant het water in, sloeg met gestrekte arm op het water, draaide in het rond maar waagde zich nooit in het diepe. De redders hielden hem nauwlettend in de gaten, want zwemmen kon hij niet. Als hij er genoeg van had, stapte hij naar de redders. Zij gaven hem elke week opnieuw een handdoek, want die had hij nooit bij. Met een vers chloor-luchtje om zich heen, schuimde hij daarna opnieuw de studentenrestaurants af. Hij was weer fris en schoon voor een week.

woensdag, januari 15, 2003

Zucht
Ik weet niet wat het is, maar het lukt me niet om stil te zitten vandaag. Ik zit te draaien en te keren op mijn stoel. In mijn mond een roerstaafje, in mijn linkerhand een balpen. Ik slaag erin om zowel het roerstaafje als de balpen voortdurend in beweging te houden. Mijn rechterhand dient overal brandjes te gaan blussen. Dan heb ik jeuk aan mijn arm, dan rond mijn mond, en ook mijn been doet moeilijk vandaag. Geen seconde slaag ik erin om stil te zitten. Ik ben ongedurig. “Spinnenwiel!” hoor ik M. al zeggen.

Mysterieus
Al twee dagen beheerst het toilet onze gedachten. Er is namelijk iets mysterieus aan de hand. Al twee dagen ligt er tien centimeter voor de WC-pot een plasje op de grond. Het ene was nog maar net droog, of er was alweer een nieuw volkomen nat plasje. Een ongelukje, zou je denken. Maar hoe gebeurt zo’n ongelukje op een damestoilet? Wie heeft zulk ongelukje? Wat is er aan de hand met de broek van die persoon? Die moet toch ook het slachtoffer zijn van het plasje. Of is het toilet zelf de dader? Maar de tien centimeter tussen de pot en het toilet is helemaal droog. Zou een man gebruik hebben gemaakt van de damestoiletten? Hoe zouden we hem duidelijk kunnen maken dat we zijn bezoekjes niet echt op prijs stellen? Dat we het zelfs ronduit vies vinden? Maar eerst en vooral: wie is de dader/daadster?

dinsdag, januari 14, 2003

Pest
Ik zal slecht zijn, ik zal een pest-tip geven. Maar ik zal het ook weer goed maken, beloofd.
Er dwarrelen twee jongetjes om ons heen. De twee jongens zijn kleiner dan de kleinste jongen in ons gezelschap. En die is zeven. We zijn niet alleen met meer, we zijn ook groter, sterker én we kennen elkaar. We zijn cool, we zijn stoer. De kleine jongetjes kijken verlangend naar ons, zo graag zouden ze erbij horen, zouden ze meespelen. Maar we spelen niet, nog niet. We praten, plagen elkaar en af en toe delen we elkaar een stoot uit.
De stoerste jongen uit ons gezelschap heeft het verlangen opgemerkt. Hij wil nog stoerder zijn. “Willen jullie mee verstoppertje spelen?” De ogen van de kleine jongens worden groter, dat willen ze graag. “Als jullie je gaan verstoppen, zullen wij tot honderd tellen en jullie komen zoeken.”
De anderen beginnen alvast te tellen: “Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven…” klinkt het in koor. De kleine jongetjes zijn al lang verdwenen, ze zijn in geen velden of wegen te bespeuren. We tellen heel luid tot twintig, daarna tellen we niet meer. We zoeken ook niet.
Maar het zijn taaie jongens. Na tien minuten verschijnen ze opnieuw, het verlangen is iets geluwd, maar het is er nog. Ondertussen spelen we wel: tikkertje. Het is immers erg koud en stilstaan doet daaraan geen goed.
De kleine jongetjes komen dichterbij. “Tik mij, tik mij,” roept de ene. Dezelfde stoerste jongen van daarnet toont berouw en gaat achter de kleine jongen aan. Die geeft hem een koekje van eigen deeg en stuift ervandoor. De stoere jongen heeft het behoorlijk lastig de kleine jongen te pakken te krijgen, maar het lukt hem wel. Nu is de kleine jongen de tikker, dé belangrijkste onder ons. En zo voelt hij zich goed.

Berceuse presque nègre
De sjimpansee doet niet mee
Waarom doet de sjimpansee niet mee
De sjimpansee
is
ziek van de zee
Er gaat zoveel water in de zee
Meent de sjimpansee

Paul Van Ostaijen

maandag, januari 13, 2003

CD
Mijn neefje heeft zijn Hitbox-CD opgezet. Scala, met “She Hates Me”, schalt door de boxen.
Mijn neefje zoekt bevestiging.
“Oma, vind je dat mooie muziek?”
“Eigenlijk niet A., ’t staat een beetje te luid.”
“Ok, dan zal ik voor u de Prehistorie opzetten.”
En hij stuift weg, naar de CD-speler.

Pap*
Voorzichtig roerden we de witte melk geel. Er mochten geen brokjes meer zijn, de gele melk moest zacht en vloeibaar worden. In het begin was het moeilijk, de vork bleef telkens haperen op de bodem. Dan ging het beter, snel draaide de vork heen en weer.
Dat was het gemakkelijke deel van het werk. Maar ook het deel met het minste verantwoordelijkheid. Pas als je de kokende melk mocht roeren, had je verantwoordelijkheid. We vochten erom, wie er wat mocht doen, mijn broer, zussen en ik. Als je in de melk mocht roeren, moest je zorgen dat ze niet aanbrandde, en dat was niet zo eenvoudig. Je voelde het aan de bodem, je moest de bodem van de kookpot blijven voelen, niet één of andere smurrie, want dan was het te laat.
Stilaan naderde het cruciale moment. Er kwam steeds meer schuim op de warme melk, ze dampte. “Moeke, het kookt!” riepen we dan. “Nee, nog niet hoor, je moet nog blijven roeren.” Vijf minuten later was het dan wel zover. Pijlsnel stijg het niveau van de melk. Het zweet brak ons uit. Maar we waren goed op elkaar ingespeeld. Gezwind goot mijn broer zijn potje gele melk bij de kokende melk. “Blijven roeren, blijven roeren!” Stilaan dikte de pap. Nu was het de beurt aan mijn moeder. Ze nam de pot van het vuur, voegde er suiker aan toe, roerde een laatste keer en vulde zes kommetjes met de pap.
Het laatste restje bleef in de pot. Alleen daarom hielpen we haar. De helft schonk ze op een klein bordje, de restjes bleven in de kookpot. We wilden alleen de pot schoonmaken, het restje hete pap op het schoteltje trok ons niet zo. Met kleine halen schraapten we de pot helemaal schoon. De afwas was bijna overbodig.
*of pudding

zondag, januari 12, 2003

Hoofd
Leen staarde wat voor zich uit. Haar hoofd was helemaal leeg, ze dacht niets. Tot vandaag wist ze niet dat dat kon. Als Pieter antwoordde dat hij niets dacht, « echt niet », wanneer zij hem vroeg wat hij dacht, dan had ze dat nooit geloofd. Zij kon het niet, duizenden grote en kleine gedachten dwarrelden door haar hoofd, liefst allemaal tegelijk. Soms had ze ook wel eens gezegd dat haar hoofd leeg was. Maar dat was een leugen, dan waren er teveel gedachten, wist ze niet welke kiezen, wist ze niet wat ze Pieter zou vertellen.
Vandaag hoefde ze niet te liegen, ze dacht niets. Maar dat dacht ze pas achteraf. Ze stond te kijken van zichzelf, wist niet waaraan ze dit te danken had. Was dit geluk ? Niets te hebben om over te piekeren ? Of was het een verarming ? Zelfs daar kon ze zich nu geen zorgen om maken.

Nieuwjaarsbrief
Ongeveer 360 mensen vonden mij de laatste weken tijdens hun zoektocht naar nieuwjaarsbrieven. Hier was niets te vinden over nieuwjaarsbrieven, slechts één keer liet ik het woord vallen. Om de zoekers volgend jaar niet helemaal teleur te stellen, zal ik er hier één schrijven. De mooiste die ik gisteren hoorde, die van neefje P. voor mijn en zijn grootouders.

Liefste oma en bompa,

Ik heb geen dure fles wijn gekocht,
geen zeepjes en lekkere dingen.
Spullen heb je genoeg.

Dit jaar wens ik jou... tijd
Tijd om te dromen,
tijd om te denken,
tijd om te fietsen,
tijd om te lachen,
tijd om te genieten,
tijd om blij te zijn met het leven
en met de mensen om je heen.

Ik kan het je niet geven.
Maar ik wil je helpen om het te vinden.

Je kleinkind,
P.

Uitdrukkingen uit de oude doos (6)
"Ge zijt om te stelen en vergeten mee te nemen."

vrijdag, januari 10, 2003

Verslaafd
Ik eet stokjes. Ik ben verslaafd aan stokjes. De hele dag knabbel ik op stokjes. Ik eet ze niet helemaal op, dat zou me niet zo goed bekomen. Ik verpulver ze, breek ze. Mijn bureau ligt bezaaid met de resten van mijn verslaving. Soms komt er ook eentje terecht in mijn broekzak. De kunst is om ze mooi in tweeën te breken, zodat je twee gelijke delen hebt. Maar het kopje is onmogelijk mooi in twee te krijgen, dat is telkens weer een heuse uitdaging. De staart - de eigenlijke stok - daarentegen laat zich makkelijk delen. Daarna gaat het knabbelen nog verder, op kleinere stokjes nu. Ik zie maar één oplossing voor mijn verslaving: lepeltjes. Dan hoefde ik helemaal niet meer te knabbelen op die domme, witte roerstaafjes.

Leerstof
Twee dingen die ik leerde in het eerste jaar van mijn opleiding:
- Alles is relatief.
- Objectiviteit bestaat niet.
Deze twee stellingen zijn ook van toepassing op de perfectie uit de douche.
(Ben ik een kind van het post-modernisme, of kan ik dat nog ontkennen?)

donderdag, januari 09, 2003

Berceuse Nr. 2

Slaap als een reus
slaap als een roos
slaap als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van de doos
Ik slaap

Paul van Ostaijen

Kou
Vind ik vervelend bij dit weer:
- Mijn sleutel bevriest in het fietsslot, ik krijg hem er niet uit.
- Het voetpad is bezaaid met "bevrozen rochels", vies.
- Ik kan mijn raam niet de hele dag open laten staan.
- De randjes van mijn oren komen net onder mijn hoedje uit.
- We kunnen niet gaan schaatsen, de vaart is nog niet bevrozen.
- We kunnen niet gaan kajakken, de vaart is te hard bevrozen.
- Mijn benen bevriezen op de fiets.
- Als ik mijn neus buiten steek, loopt hij.

Douche
Ooit speelde ik volleybal. Ik speelde in een “gemengde ploeg”. Geen mannen en vrouwen samen, wel vrouwen van alle leeftijden door elkaar. Er waren tieners – zoals ik – twintigers, dertigers en zelfs één of twee vrouwen die de kaap van veertig al overschreden hadden. Elke dinsdag, na de training, en elke zondag, na de match, douchten we samen. Je zag de vrouwen ouder worden, je zag wie familie was van wie, je zag elkaars blauwe en geboorteplekken, je zag wie vermagerde, je zag (en zij zagen het ook) wie verdikte.
Toen stopte ik met volleyballen. Een aantal jaren zag ik slechts sporadisch een naakte vrouw. Tot deze week. Deze week zag ik al tientallen naakte vrouwen, en telkens andere. Telkens blijf ik me verbazen over de diversiteit onder naakte vrouwen. Geen enkele borst, kont, rug, bil of buik is hetzelfde. En weinigen benaderen de perfectie.

woensdag, januari 08, 2003

Berceuse voor volwassenen

Wanneer de zandman nog eens kom
- maar hij komt niet meer -
zullen wij slapen gaan en dromen
van een droom
die niet gedroomd werd

Ach alle mensen slapen goed
die de deur op de grendel weten

Paul Van Ostaijen

Middag
Twaalf uur. Telefoon van beneden. “Er is hier een jongen geweest voor jou, maar hij wilde zijn naam niet zeggen. Hij heeft wel een briefje achtergelaten.”
Mail afmaken, snel naar beneden. Geen idee wie er hier voor mij kon zijn, en dan zomaar terug weggaat.
Mijn ogen vliegen over de letters: “als je zin hebt om samen te gaan eten, je kan me daar vinden. Getekend: e.”
Geen blind-date dus, wel een date met een oude bekende.

Uur
Ik ga uurwerkloos door het leven. Geen uurwerk aan mijn pols, nooit. Niet dat ik er geen heb, integendeel. Voor mijn plechtige communie kreeg ik een smetteloos wit uurwerk en twee jaar geleden kreeg ik een eenvoudig, functioneel model.
Maar ik draag ze nooit. Ik hou niet van De Tijd rond mijn pols. En zowat alle horloges zijn lelijk. Bovendien vind ik een eigen horloge nutteloos: overal vind je klokken en uurwerken, kijk een beetje om je heen en je wordt talloze keren geconfronteerd met De Tijd.
Ik weet ze dan ook steeds snel te vinden. In cafés, op kerktorens, in openbare gebouwen, overal zijn uurwerken.
Onderweg van mijn werk naar het station weet ik ze allemaal hangen. De eerste die ik tegenkom is een digitaal bord dat beurtelings de temperatuur (altijd te koud, vanmorgen duidde hij –12°C aan), de datum en het uur (te vroeg, het is twee minuten later) aanduidt. Dan de par-keermeters, dan de klok op de grote toren. En hier heb ik een probleem. Ik draai de hoek om, stap het plein op en kijk naar boven, elke keer. Ik zie: kwart over drie, al enkele weken. Er rest mij niets anders dan mijn blik af te wenden van die mooi gerestaureerde toren. In de volgende straat zijn er weer talloze parkeermeters, voorzien van uurwerk. Op de hoek van deze straat kan je bij de apotheker binnenkijken, en daar is ook een klok. Nu komt het laatste en lastigste stuk: één rechte lijn zonder klok. Ze is er wel, maar je ziet ze niet, het monument voor de oorlogsslachtoffers staat ervoor. Dan het station: klokken in overvloed, en tijd ook, een uurwerkloos bestaan leidt tot tijd op overschot.

dinsdag, januari 07, 2003

Trein
"Wegens een technische storing zal deze trein met zes minuten vertraging vertrekken."
"Klootzak!" roept de deftige heer naast me.

Zwaar
Je eerste werkdag als moeder. Zwaar, ongetwijfeld. Haar eerste dag zonder moeder. Ook zwaar, zonder meer. En dat houdt ze niet uit. Lieve woordjes, zachte knuffels, een aai over haar voorhoofd, lekkere melk, troostende armen, opbeurend gezelschap: niets helpt. Ze schreeuwt en huilt, eet niet en slaapt niet. Slechts één oplossing blijft er over: de moeder en haar borsten. De eerste middagpauze van de moeder werd dan ook nuttig besteed.
(De tweede ook trouwens.)

maandag, januari 06, 2003

Kou
Verkleumd stond ik aan het station op de chauffeur te wachten. De bus stond er al, maar zijn bestuurder ontbrak nog. Er was niet veel volk op deze zondagavond. Enkele Marokkanen en ik. Uit de stationshal kwam nog iemand op ons toe gelopen. Iemand die overduidelijk ook deze bus moest hebben. Toen de man genaderd was tot op 5 meter, herkende ik hem. Eén keer op drie zat die man samen met mij op de bus. En dat had ik liever anders gezien. Elke keer was één keer teveel.
De man had steevast teveel gedronken, “een goei bees aan” zoals ze het in het plaatselijk dialect zeggen, en viel elke keer én de chauffeur én zijn medereizigers lastig. Ook ik was al meermaals zijn slachtoffer. Dan vertelde hij me dat hij een fantastische dj was, dat zijn familie een zaak had in het Gentse, dat café Hesanna aan het station de max was, dat ik daar een pint moest gaan drinken met hem, dat een koffie eventueel ook mocht, dat café Hesanna een café van verbroedering was en nog veel meer opwekkende berichten.
Ook gisteren kon ik niet ontsnappen aan zijn vriendelijke praat. Gisteren kwam ik te weten dat er sneeuw lag in Brussel terwijl dat in M. absoluut niet het geval was, dat hij volgende week familiefeest had in de zaak, dat dat veel goedkoper was, dat er in M. ’s avonds écht niets meer te beleven viel en dat het verdomd koud was.
Dat laatste had ik ook al gemerkt. Om me een beetje op te warmen liep ik rondjes. Mijn blik viel op de rij cafés aan de overkant van het station. Café Hesanna zag ik niet, in de plaats was een pita-bar gekomen. Geen wonder dat er in M. niets te beleven viel.

zaterdag, januari 04, 2003

Kapper
Naast me bij de kapper zat een vrouw. Ik kon haar niet zien, ik mocht mijn hoofd niet draaien. De vrouw kwam elke week naar de kapper, zo bleek uit het gesprek. Deze week was ze ongetwijfeld nog een keer extra geweest, voor oudjaar.
De kapster had veel werk aan haar (haar). In de tijd dat mijn haar gewassen, geknipt, gebrushed én voorzien werd van gel, was zij nog niet klaar met haar brushing.
Maar haar kapster wilde het goed doen. Ze vroeg of ze het misschien een tikkeltje meer zo moest brushen, of ze dat toefje extra moest benadrukken. "Nee, dat is te veel madam, ik wil geen madammenkapsel," antwoordde de vrouw, voortaan madam. Want als je zo veel tijd bij de kapper verslijt, héb je toch een madammenkapsel.

Herkenning
Ik moest eens goed kijken. Die man leek wel erg op mijn oude buurman. De buurman die ik nooit zo erg mocht, maar die wel het beste met me voorhad. Die baard, dat lachje, die buik. Maar was mijn oude buurman wel zo grijs? Had hij niet meer haar? Was hij wel zo sportief?
Ik twijfelde.
De oude buurman zag me ook. Hij lachte onzeker naar mij, zijn oude buurmeisje. Nu was het wel zeker, het was J. (Alle oude buurmannen heten J.)
Toch gek dat je iemand niet onmiddellijk herkent als je die in een nieuwe omgeving tegenkomt.

vrijdag, januari 03, 2003

Bang
Ik ben niet snel bang. Ik ben niet bang voor spinnen en ook niet voor ratten - die vind ik alleen maar vies -, ik heb geen plein- of hoogtevrees en ook van claustrofobie heb ik geen last. Ik vind het niet erg om 's nachts alleen door de straten van een "gevaarlijke" stad te lopen, ik ben niet bang van een groepje "hangjongeren". Ik ben geen angsthaas.
Ik was ook geen bang kind. Maar ik was af en toe best wel bang. Wanneer ik mijn les niet genoeg had geleerd, wanneer ik iets mis deed. Ik was doodsbang vernederd te worden.
Er was nog één moment dat ik vreselijk bang was, elke keer opnieuw. Wanneer ik samen met mijn vader naar de bijen ging. Mijn vader had een paar bijenkasten. Die stonden in een bos, vlakbij een rivier. Voor de bijen was ik niet bang, ik bleef op een afstand. Maar de rit naar de bijen, maakte me erg bang. We moesten over het smalle paadje op de dijk naast de rivier naar de bijen toe. Aan het bos konden we de auto niet draaien, dus reed mijn vader achterwaarts op de dijk naar de bijen. Het weggetje kronkelde erg, links was het donkere water van de rivier, rechts, diep naar beneden waren de weilanden. Elke keer stond ik doodsangsten uit. Ik durfde niet te kijken, mijn hart klopte twee keer snel in mijn keel, ik zei niets. De driehonderd meter op de dijk leken uren te duren. Mijn vader concentreerde zich heel hard en reed elke keer weer probleemloos naar zijn bijen.

Gehoord
Situatie: kleedkamer - twee vrouwen
- “Zeg, volg jij al die jaaroverzichten ook?”
- “Nee, daar begin ik niet aan hoor.”
- “Heb je het overzicht van Terzake gezien?”
- “Nee, is dat op TV1?”
- “Zoveel ellende, zoveel mensen die het slecht hebben, ik werd er echt niet goed van.”
- “Daarom kijk ik daar niet naar.”
- “Ik had beter ook niet gekeken, ik werd er ziek van.”

donderdag, januari 02, 2003

Bijbels
“Je geeft zoveel.”
geef me een beetje.
“Je bent er altijd.”
wees er af en toe voor mij.
“Je bent lief.”
wees lief voor mij.
“Je bent zo goed.”
wees goed voor mij.

Bezoek
Het is allemaal nog een beetje onwennig. Het is ook heel nieuw. Voor het eerst komt hij hier. En nee, het is niet zo iemand die met groot lawaai binnenvalt, en zo zijn onzekerheid probeert te camoufleren. Die volop in het voetlicht treedt maar zich er toch niet zo goed voelt. Dat zal later wel komen, in de zomer ofzo. Nee, hij is eerlijker. Hij verstopt zich een beetje, komt alleen eens piepen. Hij kijkt beteuterd om zich heen, om dan meteen weer achter het gordijn te verdwijnen. Maar hij was er, en ik heb het gezien: de eerste zonnestraal van 2003!

woensdag, januari 01, 2003

Gisterenmiddag
"En kan je mij nog een video-box geven ook?"
Er stond een meisje aan de kassa met in haar handen twee video's. Ze hield haar handen geklemd over de randen, ik kon de titels niet lezen.
"Dat hebben wij niet meer, ik kan je geen video-box geven."
Ik zag het meisje twijfelen.
"Wil je die video's dan nog huren, of hoeft het niet dan?"
De winkeljuffrouw wilde voortmaken. Ze had niet eeuwig de tijd voor twijfelende klanten.
"Nee, laat maar."
Het meisje overhandigde de twee banden aan de juffrouw.
Haar hoofd hing een beetje lager dan daarnet.
Ik fantaseerde dat haar oudejaarsavond-op-haar-eentje nu nog een stukje triester zou zijn. Nu was ze aangewezen op de TV, op Pavarotti en Bart Peeters, op Cirque du Soleil en Youp.

Wensen
Moge 2003 een boeiend jaar worden vol gezondheid, geluk, warmte, vriendschap en succes voor jou en de "jouwen".